Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1793/GV, 21 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1793/GV

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juli 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is eerder vanuit de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught overgeplaatst naar de beperkt
beveiligde inrichting (b.b.i.) Grave. Vervolgens is klager teruggeplaatst naar de gevangenis Nieuw Vosseveld. Reden voor die terugplaatsing was gelegen in een discussie over het opgegeven verlofadres. Klager is vervolgens bij beslissing van 7 juli 2006
geselecteerd voor plaatsing in een b.b.i. Daaruit volgt dat de selectiefunctionaris klager geschikt achtte voor verlof. Klager begrijpt niet waarom er thans negatief geadviseerd wordt door de inrichting. Hij heeft inderdaad twee disciplinaire straffen
opgelegd gekregen in de locatie Grave. Eenmaal betrof het een geheel voorwaardelijke straf en eenmaal een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, welke disciplinaire straf vervolgens direct werd kwijtgescholden. Hieruit kan niet
worden afgeleid dat klagers gedrag van dien aard zou zijn geweest dat dit een negatief besluit met betrekking tot verlof kan rechtvaardigen. Klager kan, anders dan de officier van justitie in zijn advies vermeldt, niet gekwalificeerd worden als
veelpleger. In de achterliggende strafzaak heeft een van de opsporingsambtenaren van het veelplegersteam tegenover de rechter-commissaris verklaard dat klager inmiddels van die lijst is afgehaald. Vluchtgevaar is ook niet aannemelijk. Dit betreft een
kwestie uit het verleden. Klager is ooit uit een parketpolitiebusje weggelopen. Daarna heeft klager echter twee detentietrajecten naar behoren en zonder incidenten doorlopen. Alle nu gebruikte argumenten waren ook bekend toen klager vanuit de
gevangenis
Nieuw Vosseveld werd geselecteerd voor plaatsing in een b.b.i. Voor zover door de Minister wordt aangevoerd dat de terugplaatsing uit de b.b.i een contra-indicatie is voor verlof, gaat dat argument niet op. Tot klagers terugplaatsing uit de b.b.i.,
waartegen bezwaar is ingediend en waarop nog niet is beslist, is immers naar aanleiding van de verlofaanvraag besloten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van de inrichting waar klager verblijft, heeft negatief geadviseerd op de verlofaanvraag van klager. Reden daarvoor is, nu een advies op basis van zijn gedrag in verband met zijn nog korte verblijf aldaar nog niet gegeven kon worden, het
negatieve advies van het openbaar ministerie en de reden voor de terugplaatsing uit de b.b.i. Klager wordt door het openbaar ministerie als veelpleger gekwalificeerd en het openbaar ministerie acht gevaar voor onttrekking aan detentie aanwezig. Ook de
politie Tilburg heeft negatief geadviseerd. Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat klager regelmatig recidiveert. Op 17 juli 2006 is de beslissing tot overplaatsing naar een b.b.i. door de selectiefunctionaris
ingetrokken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek te Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Breda heeft geadviseerd het verzoek om verlof af te wijzen in verband met mogelijk
vluchtgevaar en omdat klager veelpleger is. De politie Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlofadres van klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag en (kortweg) gekwalificeerde diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 maart 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Klager verbleef in een normaal beveiligde inrichting en is van daaruit geselecteerd voor een beperkt beveiligde inrichting. Naar aanleiding van het verzoek om algemeen verlof van klager, zijn inlichtingen ingewonnen bij de directeur van de inrichting
waar klager toen verbleef, het openbaar ministerie en de politie. Uit die inlichtingen kwam naar voren dat de directeur en de officier van justitie negatief adviseerden op dat verzoek. De reden voor die negatieve advisering, te weten vrees voor
onttrekking aan de detentie en – kortweg – vrees voor recidive, was voor de selectiefunctionaris aanleiding om het verzoek om algemeen verlof af te wijzen en daarnaast de overplaatsing van klager naar een b.b.i. te heroverwegen. Nu met betrekking tot
die overplaatsing naar een b.b.i. nog geen onherroepelijke beslissing is genomen, zal de beroepscommissie dit thans verder buiten beschouwing laten. De beroepscommissie acht het gestelde vluchtgevaar onvoldoende aannemelijk om op grond daarvan het
verzoek om algemeen verlof af te wijzen.
Uit de inlichtingen van de Minister, en dan met name het bijgevoegde advies van de directeur van de locatie Ooyerhoek komt naar voren dat klager in de inrichting te Grave – op zijn minst genomen – problemen heeft gehad met het nakomen van afspraken
en/of het opvolgen van opdrachten en aanwijzingen van het personeel. Daarnaast blijkt uit het bijgevoegde uittreksel uit het justitieel documentatieregister dat klager sinds 1999 met regelmaat met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake
van
het plegen van misdrijven en overtredingen. Alleen al daaruit kan de vrees worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat klager zich bij een eventueel verlof schuldig zal maken aan nieuwe strafbare feiten. De door klagers raadsman
aangevoerde omstandigheid dat klager niet (meer) als veelpleger te boek zou staan, laat de beroepscommissie hier buiten beschouwing nu die stelling niet nader feitelijk is onderbouwd. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, komt de
beroepscommissie tot het oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve moet de beslissing van de Minister, bij afweging van
alle
in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2005

secretaris voorzitter

Naar boven