Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1631/GV, 1 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1631/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Wederom wordt het verzoek afgewezen in verband met recidivegevaar naar aanleiding van een vorig delict.
Klager voert gesprekken met een psychotherapeut van de GGzE te Eindhoven, de heer [A]. Hij krijgt de resultaten van deze gesprekken niet te zien. Er zijn geen aanwijzingen voor recidive. Klager vraagt zich af waarom zijn penitentiair programma
(elektronisch toezicht) wel doorgang vindt. Aan klager is geen tbs-maatregel opgelegd. Hij heeft om enigszins goed in de maatschappij terug te keren hulp gezocht. Klager meent dat Justitie hem moet vertrouwen. Eventueel kan de Minister tijdens het
verlof toezicht op hem houden met behulp van een enkelbandje. Klager is absoluut geen gevaar voor de maatschappij. Hij wil een nieuw leven beginnen. Hij maakt niet twee keer dezelfde fout.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft op grond van het negatieve advies van de inrichting de aanvraag voor verlof afgewezen. De eerste aanvraag voor algemeen verlof is eveneens afgewezen. Het hiertegen
ingestelde beroep is door de beroepscommissie op 6 juni 2006 met nummer 06/1085/GV ongegrond verklaard. De Minister is van mening dat de situatie niet in die mate is gewijzigd dat tot een ander standpunt moet worden gekomen.

Op klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek, wegens het medeplegen van moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het beroep tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag is op 6 juni 2006 onder nummer 06/1085/GV door de beroepscommissie ongegrond verklaard. Klager is geïndiceerd voor een langdurige klinische behandeling om het recidivegevaar te
verminderen.
Uit het advies van de directeur van 13 juni 2006 komt naar voren dat sinds de eerste afwijzing van het verlof de gesprekken van klager met een psychotherapeut van GGzE te Eindhoven (‘De Grote Beek’) zijn gecontinueerd. Klager heeft inmiddels zes
gesprekken gehad. De betreffende psychotherapeut heeft aangegeven dat deze gesprekken dermate prematuur zijn dat ten aanzien van mogelijke recidive zeker nog geen positieve ontwikkelingen te melden zijn. De directeur schat verder de kans op recidive
groot nu klager een relatie onderhoudt met een vrouw met twee kleine kinderen en niet uit te sluiten is dat klager hen tijdens zijn verlof bezoekt. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen
voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven