Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1085/GV, 6 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1085/GV

betreft: [klager] datum: 6 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 april 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft thans hulp gevonden bij een behandelcoördinator van de GGzE te Eindhoven (‘De Grote
Beek’).
Klager is bezig met een dagbehandeling. Er is geen sprake van een langdurige behandeling. Het advies van de behandelcoördinator Therapie Afdeling van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) heeft betrekking op klagers vorige (zeden)delict. Klager volgt
op het moment onderwijs en heeft gedurende de zes jaar dat hij gedetineerd is twee rapporten gehad en zich altijd aan de regels gehouden. Klager is bezig zijn toekomst beter in te vullen door te laten zien dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn
daden. Hij wil zijn straf erg serieus nemen. Hij probeert nog iets van zijn toekomst te maken. Klager begrijpt niet dat hij zoveel tegenslag ondervindt vanwege zijn vorige delict.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Gelet op de verkregen informatie, waarbij het advies van het PSC een belangrijke rol heeft gespeeld, is het verzoek van klager afgewezen. Uit navraag bij de penitentiaire inrichting
(p.i.) Vught is gebleken dat klager inderdaad contact heeft met ‘De Grote Beek’. Hij heeft een soort pré-therapie, met de bedoeling hem uiteindelijk in een dagbehandeling te plaatsen. Er hebben echter nog maar vier gesprekken van een uur
plaatsgevonden.
Eén en ander is nog dermate prematuur, dat nog niets gezegd kan worden over de motivatie en het mogelijke recidivegevaar.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft het delict gepleegd onder invloed van drugs en alcohol. Ondanks het advies van het PSC (langdurige klinische behandeling)
heeft klager voor zijn problematiek geen hulp gezocht. Op de afdeling komt klager dominant over en reageert soms opvliegend naar medegedetineerden. Hierdoor is er weinig vertrouwen in een goed verloop van het verlof.
De politie Vlissingen geeft in zijn advies van 21 maart 2006 aan dat het opgegeven verlofadres niet negatief bekend staat.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek, wegens het medeplegen van moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 april 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat klager zijn delict onder invloed van drank en drugs heeft gepleegd. Klager is onderzocht op de therapie afdeling van het PSC. Klager is geïndiceerd voor een klinische behandeling. Klager heeft echter
afgezien van verdere behandeling op de therapie afdeling of de GGZ Drenthe, waar hij zou worden geplaatst. De behandelcoördinator van de Therapie Afdeling van het PSC beoordeelt in het advies van 10 oktober 2005 het staken van de behandeling met het
oog
op het recidiverisico als een zorgelijk gegeven. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zo ernstige contra-indicatie vormen voor verlofverlening, dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Weliswaar
is gebleken dat klager thans gesprekken voert met de behandelcoördinator van de GGzE te Eindhoven, maar hieruit volgt nog niet dat de door het PSC geuite zorgen zijn achterhaald. De beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 06 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven