Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2866/GA, 24 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2866/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 oktober 2005 van de beklagcommissie bij unit 4 gevangenis BIBA te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klagers raadsvrouw, mr J. Serrarens, gehoord.
Klager is reeds op 30 januari 2006 in de BIBA door een lid van de Raad gehoord.
De directeur van de gevangenis BIBA is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directie om klager inzage te geven in diens volledige penitentiair dossier.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft een pleitnota overgelegd waarvan de inhoud als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Daarnaast heeft klager -zakelijk weergegeven- nog aangevoerd dat hij inzage wil in gesprekverslagen zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid van de Penitentiaire maatregel (PM). Alle stukken die in dat artikel staan genoemd ontbreken in klagers dossier.
Klager wil inzage in die stukken om te bezien of er geen onjuistheden over hem in het penitentiair dossier worden opgenomen. De directeur weigert de inzage in onder meer interne rapportages. Klager kan zich niet voorstellen dat van deze rapportages nog
steeds geen samenvattingen aanwezig zouden zijn.
In een nadere schriftelijke reactie, ontvangen op 6 februari 2006 heeft klager nog het volgende aangevoerd. In de overgelegde pleitaantekeningen is een stuk tekst weggevallen. De eerste zin onder het tweede gedachtestreepje moet luiden: De
beklagcommissie gaat eraan voorbij dat klager in het geheel niets heeft kunnen inzien van de stukken over de periode van zijn verblijf in de BIBA die op grond van de artikelen 36 en 37, eerste lid, Pbw deel zouden moeten uitmaken van klagers
penitentiair dossier. Dat hij andere stukken uit eerdere verblijven in andere inrichtingen wel heeft kunnen inzien, bleek wel uit klagers eerdere brieven.

Namens klager is het volgende aangevoerd. Ingevolge de uitspraak van de Raad, kenmerk 05/1150/GA heeft een gedetineerde recht op inzage in het volledige dossier. De raadsvrouw heeft het dossier tweemaal ingezien, in februari 2005 en in maart 2005. Er
zaten geen gegevens in omtrent klagers verblijf in de BIBA, waar hij op dat moment ruim een jaar verbleef. Er zouden toch in elk geval verslagen van detentieberaden in moeten zitten, welke normaliter éénmaal per zes weken plaatshebben. Ook staat vast
dat er urinecontroles gehouden zijn, maar hieromtrent is evenmin iets in het dossier van klager terug te vinden.
Het zou zo kunnen zijn dat samenvattingen van dagrapportages met het oog op een komende overplaatsing uit het dossier worden gehouden, maar dit laat onverlet dat vast staat dat er gegevens in het dossier ontbreken die er wel in zouden moeten zitten. De
beklagcommissie gaat overigens uit van weigering conform de oude wet in plaats van de Wet bescherming persoonsgegevens.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
3.1 In geschil is de vraag of klagers recht op inzage in zijn penitentiair dossier geschonden is.
Hierbij wordt vooropgesteld dat klager wel inzage in zijn penitentiair dossier is verleend, maar dat dit dossier volgens klager en zijn raadsvrouw incompleet zou zijn, wegens -onder meer- het ontbreken van gegevens omtrent urinecontroles en
samenvattingen van diverse rapportages.

3.2 Op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid aanhef en onder e en j van de Pm worden in het Pendossier (onder meer) opgenomen uitslagen van urinecontroles, dan wel een samenvattend overzicht daarvan en samenvattingen van periodieke
besprekingen over de gedetineerde in inrichtingsoverleggen. Klager heeft gevraagd om inzage van zijn Pendossier en toen is gebleken dat genoemde stukken zich niet in het dossier bevinden. De directeur heeft dienaangaande op 9 augustus 2005 aangegeven,
dat genoemde samenvattingen van rapportages nog niet beschikbaar zijn. Het enige dat wel beschikbaar is betreft de dagelijkse rapportages. De directeur geeft, in het kader van de orde en de rust en de veiligheid, geen toestemming om deze ter inzage aan
klager over te leggen, omdat die rapportages door het personeel van de betreffende afdeling worden opgemaakt. De directeur beroept zich hierbij op, het overigens thans niet meer geldende, artikel 30, onder e van de Wet Persoonsregistraties.
De beroepscommissie overweegt dat, gelet op de periode dat klager ten tijde van het beroep in de BIBA verbleef, het Pendossier meer stukken had moeten bevatten dan door klager en zijn raadsvrouw zijn aangetroffen, zodat niet is voldaan aan een in
artikel 37 van de Pm opgenomen verplichting.
Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard.

3.3 Voor zover ook een beroep wordt gedaan op een schending van verzoekers recht op inzage van in de inrichting voorhanden zijnde dossiers, met klagers persoonsgegevens, wordt het volgende overwogen. Op de dossiers, waarin sprake is van al dan niet
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen dan wel bestemd zijn om daarin opgenomen te worden, zijn de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) d.d. 6 juli 2000, Stb. 302 van toepassing. De
artikelen 33 tot en met 42 van de Wbp regelen de informatieverstrekking aan en de rechten van de betrokkene in verband met deze gegevens. De beroepscommissie acht, mede gelet op hetgeen door de directeur is aangevoerd tegenover de beklagcommissie,
voldoende aannemelijk dat aan klager desgevraagd een aantal malen inzage is gegeven in zijn penitentiair dossier. Hoewel aannemelijk is geworden dat enkele, hiervoor genoemde, relevante gegevens, in het dossier ontbreken, kan hieruit niet de conclusie
worden getrokken dat klagers recht op inzage is geschonden. In dit opzicht is het beroep ongegrond.
Nu vooralsnog niet aannemelijk is dat klager enig nadeel heeft ondervonden van het nalaten van de directeur, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het vaststellen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen het feit dat het Pendossier niet compleet was toen dit aan klager ter inzage werd verstrekt, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in
zoverre alsnog gegrond.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 24 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven