Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0227/GV, 3 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/227/GV

betreft: [klager] datum: 3 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 januari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Dat klager eenmaal gerecidiveerd heeft terwijl hij een penitentiair programma / elektronisch toezicht (PP/ET) onderging is ontoereikend om hem thans geen verlof te verlenen. Sinds zijn verblijf nadien
binnen de inrichting heeft klager zich voorbeeldig gedragen. Hiermee heeft hij bewezen dat hij vanaf zijn laatste detentie sinds 2002 veranderd is. Zijn eerdere verloven zijn altijd netjes verlopen. Klager wil graag werken aan zijn terugkeer in de
maatschappij. Van een hoog recidiverisico is thans niets gesteld of gebleken. Klager wil zijn verlof benutten om zijn zoontje te erkennen en zijn huisvestings-, financiële en relationele problemen op te lossen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft gedurende zijn detentie, op het moment dat hij deelnam aan een PP/ET, een nieuw delict gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Hiermee heeft hij de aan de PP/ET gekoppelde vrijheden op zeer ernstige wijze misbruikt. Daarbij komt klager al
sinds 1986 in aanraking met Justitie. Tot slot weigert hij deel te nemen aan het nieuwe justitiebeleid ten aanzien van terugdringen recidive.
Voor zover het noodzakelijk is dat klager in persoon zijn zoon erkent, kan hij een daartoe strekkend verzoek voor een begeleid incidenteel verlof doen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft in het kader van een voorstel tot overplaatsing in het kader van detentiefasering aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 25 maanden met aftrek, wegens, onder meer, overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij een - een restant van een -gevangenisstraf van zes jaar te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke
v.i.-datum valt op of omstreeks 19 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit het bij de stukken gevoegde uittreksel van het Justitieel Documentatieregister valt af te leiden dat klager sinds 1986 wegens misdrijf in aanraking komt met justitie. Voorts is gebleken dat klager gedurende zijn vorige detentie, in 2004, terwijl
hij
inmiddels PP/ET onderging, zich wederom heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden voldoende contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een
afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 3 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven