Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3123/STB, 29 december 2005, schorsing
Uitspraakdatum:29-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3123/STB

betreft: [klager] datum: 29 december 2005

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift, ingediend door mr. N. van der Laan, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: de Van Mesdagkliniek).

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie
(Minister), inhoudende plaatsing van verzoeker in de longstayvoorziening van de Pompestichting in de penitentiaire inrichting Vught op 17 januari 2006.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 27 december 2005 en de op 28 december 2005 toegezonden stukken.

1. De standpunten
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij ten onrechte geplaatst wordt op een longstayafdeling. Op de door deskundigen over hem uitgebrachte rapportages valt veel af te dingen. Er is sprake van onzorgvuldig uitgevoerd onderzoek. De essentie van de
diagnose
volgt uit oudere stukken gecombineerd met de visie van de Van Mesdagkliniek en kortdurende gesprekken van die deskundigen met verzoeker. Voorts zijn de getrokken conclusies over met name recidivegevaar en verzoekers gevaarlijkheid voor personen
onvoldoende gemotiveerd. Er was slechts sprake van vermogensrecidive en niet van geweldsrecidive. Hoewel het volgens verzoeker niet noodzakelijk meer is dat zijn tbs wordt verlengd, wil hij niet onvoorbereid in de samenleving terugkeren. Om die reden
heeft hij in het kader van de procedure tot verlenging van zijn tbs de rechtbank en in hoger beroep het Hof Arnhem verzocht om verlenging van de tbs met een jaar en voorwaardelijke beëindiging van de tbs. Het Hof Arnhem heeft de behandeling van het
namens verzoeker ingestelde hoger beroep geschorst, in afwachting van noodzakelijk geachte rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) over de wenselijkheid van voortduring van verzoekers tbs en eventuele behandelmogelijkheden. Verzoeker vraagt in
afwachting van de behandeling van het beroep om schorsing van de beslissing hem op 17 januari 2006 feitelijk in een longstayvoorziening te plaatsen om onnodige overplaatsing en eventuele latere terugplaatsing te voorkomen. Het is immers niet
uitgesloten
dat het Hof Arnhem zal oordelen dat plaatsing in een longstayvoorziening thans niet opportuun is.

Namens de Minister is aangegeven dat verzoeker niet in zijn schorsingsverzoek en beroep kan worden ontvangen, nu de op 20 oktober 2005 genomen beslissing tot het plaatsen van verzoeker op een longstayafdeling van de Pompestichting volgens informatie
van
de Van Mesdagkliniek op 28 oktober 2005 aan verzoeker is uitgereikt. Verzoeker is op 19 oktober 2005 gehoord over het voornemen tot het nemen van bedoelde plaatsingsbeslissing.
Indien de voorzitter van de beroepscommissie verzoeker wel ontvankelijk acht, kan het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komen. Dit zou alleen anders zijn als het Hof Arnhem met grote waarschijnlijkheid zou gaan besluiten tot een
voorwaardelijke
beëindiging van verzoekers verpleging. De omstandigheid dat het Hof Arnhem om nadere informatie heeft verzocht, wil geenszins zeggen dat het zal besluiten tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, temeer daar de rechtbank bij vonnis van 8
december 2004 de tbs met verpleging met twee jaar heeft verlengd. Er bestaat onder de rapporterende deskundigen eensgezindheid dat verzoeker niet in aanmerking komt voor resocialisatie.

2. De beoordeling
Voor wat betreft het verweer namens de Minister dat verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek tot schorsing nu hij niet binnen de wettelijke termijn van 7 dagen na kennisneming van de bestreden beslissing een beroep- tevens verzoekschrift
heeft ingediend, overweegt de voorzitter het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel artikel 69, vierde lid, Bvt juncto artikel 56, vijfde lid, Bvt dient een beroep binnen 7 dagen na de dag van kennisneming van de plaatsingsbeslissing van de
Minister te zijn ingediend; een na afloop van die termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest. Voor de bepaling van de ontvankelijkheid is op
zichzelf niet van doorslaggevende betekenis op welke datum een verpleegde is gehoord over de voorgenomen plaatsingsbeslissing. De vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep zal aan de orde komen tijdens de behandeling van de zaak door de
beroepscommissie en kan niet zonder nader onderzoek thans reeds door de voorzitter beantwoord worden. Om die reden laat de voorzitter de beoordeling daarvan over aan de beroepscommissie en zal zij verzoeker ontvangen in zijn schorsingsverzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom
slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Naar
het voorlopig oordeel van de voorzitter vereist de zorgvuldigheid bij een zo ingrijpende beslissing als de plaatsing op een longstayvoorziening dat de nadere rapportage van het PBC en de beslissing van het Hof Arnhem dient te worden afgewacht alvorens
wordt overgegaan tot de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van die beslissing.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister om verzoeker op 17 januari 2006 te plaatsen in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

Aldus gedaan door mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven