Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0292/STB, 3 februari 2006, schorsing
Uitspraakdatum:03-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/292/STB

betreft: [klager] datum: 3 februari 2006

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder de Van der Hoevenkliniek te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie
(Minister) van 26 januari 2006 tot plaatsing van verzoeker in de longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 1 februari 2006 alsmede van de schriftelijke inlichtingen namens de Minister van 2 februari 2006 en van de fax van de raadsman van verzoeker van 2 februari 2006.

1. De standpunten
Verzoeker is het niet eens met de beslissing hem op een longstayafdeling te plaatsen. Deze beslissing is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd, reeds nu daarin wordt verwezen naar een brief van de Van der Hoevenkliniek van 20 september 2005 en het
advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP), die niet aan verzoeker ter hand zijn gesteld zodat hij daarop niet heeft kunnen reageren. Ondanks het advies van de RSJ over de longstay van 23 maart 2004 heeft de LAP verzoeker niet gehoord
alvorens te adviseren, en is bij de indicatiestelling geen rekening is gehouden met de volledige inhoud, het verloop en de kwaliteit van behandeling. Verzoeker heeft van zijn behandelaars vernomen dat de LAP niet over alle rapportages beschikte. Voorts
zijn volgens verzoeker de subjectieve aspecten in de oordeelsvorming van de behandelaars niet uitgefilterd. Verzoeker heeft in het bijzonder tijdens zijn verblijf in Veldzicht veelvuldig aan de bel getrokken om meer voortgang in de behandeling te
krijgen. Het uitblijven van voldoende behandelaanbod in Veldzicht is één van de oorzaken van de uiteindelijke strijd tussen verzoeker en Veldzicht geweest. Op verzoek van het Hof Arnhem heeft het Pieter Baan Centrum (PBC) in het kader van de
tbs-verlenging op 23 september 2004 rapport uitgebracht. Het PBC geeft daarin aan dat er globaal gezien een zekere vermindering van verzoekers problematiek en zijn daarmee samenhangende gevaarlijkheid is. Vanwege aanwezige risicofactoren wordt
geadviseerd een dusdanig resocialisatietraject in te gaan, dat verzoeker beetje bij beetje leert werken met ongunstige externe omstandigheden. Voorts wordt geadviseerd dat verzoeker voorbereidingen treft voor een volgende, transmurale fase. Het Hof
Arnhem heeft bij uitspraak van 6 december 2004 verzoekers tbs verlengd, er op vertrouwende dat de inrichting, die verzoeker zal behandelen, rekening houdt met de aanbevelingen en bevindingen van het PBC in de behandelaanpak.
Verzoeker was op 4 november 2003 opgenomen in Flevo Future te Amsterdam. Deze kliniek kwam na een observatieperiode van drie maanden tot de conclusie dat verzoeker voortdurend onder de paraplu van de tbs, dat wil zeggen de longstay, zou moeten
fungeren.
Verzoeker heeft van meet af aan te kennen gegeven dat hij het daarmee niet eens is, dat de behandelaars van de kliniek niet tot een afgewogen oordeel hebben kunnen komen omdat hij in de Flevo Future in feite nimmer enige behandeling heeft ondergaan.
Derhalve is niet alles uit de kast gehaald om na te gaan in hoeverre verzoeker toe was aan resocialisatie. Uiteindelijk heeft Flevo Future verzoeker geruild met een patiënt van de Van der Hoevenkliniek.
Bij uitspraak van 21 oktober 2005 heeft de rechtbank Zutphen verzoekers tbs verlengd met twee jaar. Daarbij is, onder verwijzing naar door psychiater [...] op 15 augustus 2005 en door psycholoog [...] op 17 augustus 2005 uitgebrachte pro justitia
rapportages, de Van der Hoevenkliniek in overweging gegeven na te gaan in hoeverre het uitgestippelde traject richting een longstayplaatsing zou kunnen worden omgebogen tot resocialisatie. In die rapportages wordt resocialisatie niet uitgesloten geacht
c.q. wordt geadviseerd voorzichtig te beginnen met resocialisatie. Hiermee wordt positie ingenomen tussen het PBC, dat sneller leek te willen resocialiseren, en De Van der Hoevenkliniek, die daartoe geen mogelijkheden ziet.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak 04/1905/TB heeft geoordeeld, dient ook in het geval van verzoeker waarde te worden gehecht aan de in het kader van de procedure tot verlenging van de tbs uitgebrachte PBC-rapportage. Ook in die zaak heeft het
Hof Arnhem de tbs verlengd in het vertrouwen dat rekening zou worden gehouden met de bevindingen van het PBC en heeft de beroepscommissie overwogen dat in het licht van alle beschikbare informatie ten aanzien van de delictgevaarlijkheid en
behandelmogelijkheden in redelijkheid niet kon worden gekomen tot een beslissing tot plaatsing op een longstayafdeling.
Tegen de laatste verlenging van zijn tbs heeft verzoeker hoger beroep ingesteld, dat nog zal moeten worden behandeld. Bij uitspraak 05/3123/STB heeft de voorzitter van de beroepscommissie ten aanzien van een andere verzoeker overwogen dat in het kader
van de zorgvuldigheid de beslissing van het Hof werd afgewacht.
Bij fax van 2 februari 2006 meldt de raadsman van verzoeker dat hem thans pas is gebleken dat – samengevat – de LAP-commissie bij het totstandkomen van hun advies van 25 november 2005 niet heeft beschikt over het PBC-rapport van 23 september 2004.

Uit de inlichtingen namens de Minister komt naar voren dat het hoofd van de Van der Hoevenkliniek verzoeker op 20 september 2005 heeft aangemeld voor een longstayplaatsing. Na het advies van de LAP van 25 november 2005, is verzoeker op de centrale
longstaywachtlijst geplaatst. Conform het longstaybeleidskader is hij vervolgens op basis van de reguliere aselecte plaatsingsprocedure geselecteerd voor een longstayvoorziening van de Prof.Mr. W.P.J. Pompestichting. Binnen deze vereenvoudigde
systematiek vindt de selectie plaats op basis van de bewonersdifferentiatie die wordt bepaald op basis van de kenmerken geslacht, hoogte IQ en “Basis en Intensief”. Ook wordt rekening gehouden met het advies van de LAP betreffende het benodigde zorg-
en beveiligingsniveau. De volgorde van de wachtlijst wordt bepaald door de datum van de indicatiestelling en tbs-gestelden worden in beginsel op basis van anciënniteit geplaatst.
De plaatsingsbeslissing is genomen, aangezien verzoeker tijdens het horen op 24 januari 2006 over de voorgenomen plaatsing geen zwaarwegende argumenten aanvoerde die zouden moeten leiden tot een ander oordeel en er volgens de Minister steekhoudende
argumenten voor een longstayplaatsing zijn. Uit navraag bij de kliniek blijkt dat verzoeker vermoedelijk op 16 februari 2006 zal worden overgeplaatst.
De plaatsingsbeslissing is niet in strijd met de wet en evenmin zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om thans tot schorsing over te gaan. De kliniek is krachtens de wet verantwoordelijk voor de behandeling en draagt vandaaruit zorg voor
een zorgvuldige indicatiestelling voor de longstay. De eindverantwoordelijke behandelaar stelt de longstayindicatie op en draagt zorg dat alle relevante stukken worden bijgevoegd. De LAP toetst vervolgens, op basis van de longstayindicatie en de door
de
kliniek ter beschikking gestelde stukken, of de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrische inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet
langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en kwaliteit van even gerichte zorg in het kader van de tbs met last tot verpleging. De LAP achtte zich met de beschikbare stukken voldoende voorgelicht.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom
slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Naar
het voorlopig oordeel van de voorzitter vereist de zorgvuldigheid bij een zo ingrijpende beslissing als de plaatsing op een longstayvoorziening in dit geval dat de beslissing van het Hof Arnhem dient te worden afgewacht alvorens wordt overgegaan tot de
daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de plaatsingsbeslissing. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de LAP-commissie niet heeft beschikt over het PBC-rapport van 23 september 2004 en dat de rechtbank Zutphen in oktober 2005 bij de beslissing tot
verlenging van de tbs met twee jaar de Van der Hoevenkliniek expliciet in overweging heeft gegeven nogmaals te bezien of en in hoeverre haar huidige visie omtrent de voor verzoeker al dan niet bestaande mogelijkheden en behandeltrajecten meer zou
kunnen
aansluiten bij die van de extern geraadpleegde deskundigen in hun zesjaarsrapportage.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven