Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1235/GB, 2 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05\1235\GB

betreft: [klager] datum: 2 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 mei 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 17 juni 2005 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 24 januari 2003 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel. Op 13 juli 2004 is hij geplaatst in het h.v.b. van de EBI

3. De standpunten
Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Het wordt tijd dat ik naar een normaal beveiligde inrichting wordt overgeplaatst. Ik ben op dit moment nog niet afgestraft. De (pro forma) behandeling van het hoger beroep staat gepland voor 14 juli 2005. Het wachten is op dit moment op het rapport van
het Pieter Baan Centrum (PBC). Ik vraag mij af waarom de psycholoog mij niet heeft bezocht. Dat zou wel nodig zijn. Ik heb de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd gekregen en die maatregel is eigenlijk nog steeds van kracht. Tijdens mijn
verblijf in het PBC is niet specifiek gekeken naar de wenselijkheid van een verder verblijf in de EBI Ik ben van mening dat een EBI- plaatsing niet nodig is. Ik zal niet proberen te ontsnappen. Ik wil niet weglopen voor mijn verantwoordelijkheid. Ik
heb
de behoefte om na mijn detentie mensen te helpen. Daarvoor moet ik nu alles goed op orde krijgen. In de stukken van de verlenging van de EBI-plaatsing komt steeds weer het verhaal van de overval op een snackbar naar voren. Voor dat feit ben ik nog
nooit
verhoord door de politie en ik word daarvoor ook niet strafrechtelijk vervolgd. Een en ander is verzonnen. Ik ben inderdaad in 1993 betrokken geweest bij een gijzelingspoging. Daar ben ik voor bestraft.
Die gijzeling is het enige voorval tijdens mijn detentie. Daarnaast heb ik wel enige positieve urinecontroles gehad. Ik zou graag willen dat het mes, waar in de stukken sprake van is, boven water komt. Dat kan volgens mij niet, omdat er nooit een mes
is
geweest. Ik ben van mening dat ik in het PBC bewezen heb dat ik normaal kan functioneren in een gewoon beveiligde detentieomgeving. Ik kon mij daar vrijelijk tussen de andere gedetineerden en het personeel bewegen. Ook kon ik met de onderzoekers aan
een
tafel zitten. Ik gold daar zeven weken lang als een normale gedetineerde en nu ben ik opeens weer een levensgevaarlijk persoon. Ik kan daar niet bij met mijn verstand. Er worden geruchten over mij verspreid. Ik wil graag weten wie die geruchten
verspreidt, ik heb het recht om die namen te kennen. Anders dan in de afdelingsrapportage staat, heb ik nog steeds last van bijwerkingen van de door mij gebruikte medicijnen. Ik doe niet mee aan het verrichten van werkzaamheden in de inrichting omdat
het personeel zich niet aan afspraken houdt. Ik doe niet mee aan dergelijke slavernij.

3.1. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat wordt geadviseerd om klagers verblijf in de EBI te verlengen. Daarbij wordt door de directeur met name rekening gehouden met de aard van de aanleiding voor klagers plaatsing
in de EBI, de omstandigheid dat die aanleiding nog relatief kort geleden is ontstaan, de omstandigheid dat er nog immer geen duidelijkheid bestaat over de definitieve strafmaat alsmede de mogelijke reactie van klager op de uiteindelijk aan hem
opgelegde
straf.

3.2. De selectiefunctionaris die klager op 12 mei 2005 in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, alwaar klager tijdelijk verbleef, heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende
bericht.
Nadat aan klager was medegedeeld dat door de directeur van de EBI wordt voorgesteld om zijn e.b.i-status te verlengen, wilde de selectiefunctionaris de gronden voor dat verlengingsadvies met klager bespreken. Nadat de selectiefunctionaris benoemde dat
een en ander mede ingegeven was door zijn eerdere gijzeling(en) van personeel, drukte klager op de knop ‘einde bezoek’. Klager gaf aan dat hij expliciet verzocht om te vermelden dat klager onschuldig in de EBI zat en dat hij het in het selectievoorstel
genoemde mes nu wel eens wilde zien. Daarna werd klager door het dienstdoende personeel opgehaald. De selectiefunctionaris adviseert de EBI-status van klager te verlengen.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat naast het advies van de directeur van de EBI en van de selectiefunctionaris die klager heeft gehoord, ook van de kant van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) mondeling geadviseerd is
klagers verblijf in de EBI te verlengen. Daarbij werd overigens aangegeven dat er geen aanvullende informatie omtrent klager was. Klager voldoet aan de eisen voor verblijf in de EBI De selectiefunctionaris acht klager, nu hij nog niet definitief is
veroordeeld en hem dus nog steeds een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, onverkort extreem vluchtgevaarlijk.

3.4. De selectiefunctionaris heeft in zijn schriftelijke reactie d.d. 29 juni 2005 nog het volgende bericht. Klager heeft aangevoerd dat hij tijdens zijn verblijf in het PBC heeft bewezen normaal te kunnen functioneren in een gewoon beveiligde
detentiesituatie en dat hij zich daar toen vrijelijk zou hebben kunnen bewegen tussen medegedetineerden en personeel. De opname in het PBC is inherent aan een zo veel mogelijk, verantwoord, meedraaien in het aldaar gevoerde regime. Verzoeker heeft zijn
hoop, mede gelet op de dreiging van een levenslange gevangenisstraf, volledig gezet op een goede uitkomst van het onderzoek in het PBC. Misdragingen zouden daarbij voor hem zeer nadelig kunnen zijn. De selectiefunctionaris ziet daarom in dat ‘goede’
functioneren in het PBC geen aanleiding voor de aanname dat klager zich ook zodanig zou manifesteren in de normale detentiesituatie.

3.5. De inrichtingspsycholoog heeft desgevraagd telefonisch laten weten dat zijn standpunt omtrent de psychische toestand van klager en omtrent het al dan niet bestaan van contra-indicaties voor een verder verblijf in de EBI, niet is gewijzigd ten
opzichte van zijn standpunt op 17 maart 2005. Toen heeft hij tegenover een lid van de Raad aangegeven, ”dat het verblijf in de EBI klager zwaar valt maar dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er thans op grond van klagers psychische
gesteldheid sprake is van een contra-indicatie voor klagers verblijf in de EBI. Indien klagers psychische toestand gevaar voor hemzelf zou opleveren, zou er een advies voor plaatsing in de FOBA zijn gegeven. Klager wordt nauwlettend gevolgd en er wordt
steeds beoordeeld of er sprake is van ernstige psychische problemen.”

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden
geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
In haar beslissing van 5 april 2005 met kenmerk 04/3041/GB, waarbij het beroep van klager tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI ongegrond is verklaard, heeft de beroepscommissie overwogen dat vaststaat dat klager na een lange detentie,
tijdens
welke hij middels een gijzeling heeft getracht te ontvluchten, in december 1999 is geplaatst in een Tbs-kliniek. Voorts staat vast dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van de Tbs-maatregel niet is teruggekeerd van een onbegeleid verlof. Voorts is
onweersproken dat hij thans wordt verdacht van het plegen van moord en een overval, terzake van welke feiten hij door de rechtbank tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld. Tegen die veroordeling is hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is
beslist. Tijdens de preventieve hechtenis zijn er signalen gekomen dat klager voornemens zou zijn om – met gebruik van geweld – te ontsnappen, op grond waarvan besloten is klager te plaatsen in de EBI Uit de diverse rapportages en inlichtingen komt
naar
voren dat dit beeld tot heden niet is gewijzigd. De omstandigheid dat klager inmiddels enige tijd in het PBC heeft verbleven en toen goed heeft gefunctioneerd binnen het daar gehanteerde regime, maakt dit beeld niet anders.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk
risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt en tevens dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar risico vormt. Het terzake door klager gevoerde verweer doet aan één en ander niet af. Blijkens de inlichtingen van de
inrichtingspsycholoog is er ook geen sprake is van een zodanige psychische toestand van klager dat dit een contra-indicatie zou moeten opleveren voor een verder verblijf in de EBI De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor
overwogene, zowel in de onder 4.2 bedoelde categorie a als b valt en komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 augustus 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven