Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/3041/GB, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/3041/GB

betreft: [klager] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 december 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, op 14 januari 2005 door een lid van de Raad gehoord.
Naar aanleiding van dat horen is verslag opgemaakt, welk verslag aan partijen is verzonden. De selectiefunctionaris is daarbij in gelegenheid gesteld schriftelijk een nadere reactie te geven naar aanleiding van dat verslag. Deselectiefunctionaris heeft bij brief van 2 februari 2005, waarvan een afschrift ter kennisneming aan klager en zijn raadsman is gezonden, gereageerd.
In het kader van de behandeling van het beroep is op 16 maart 2005 in de penitentiaire inrichting Vught [...], inrichtingspsycholoog, gehoord door een lid van de Raad. Daarvan is een verslag gemaakt, dat ter kennisneming aan klager,zijn raadsman en de selectiefunctionaris is gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (e.b.i.) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 24 januari 2003 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel. Op 13 juli 2004 is hij geplaatst in het h.v.b. van de e.b.i..

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de e.b.i. te verlengen als volgt toegelicht.
Klagers strafzaak zal worden behandeld op de zitting van 18 februari 2005. Op die datum zal de strafzaak zeer waarschijnlijk inhoudelijk worden behandeld. De behandeling van de strafzaak was eerder aangehouden voor het horen vangetuigen. Klager maakt bezwaar tegen de verlenging van zijn verblijf in de e.b.i. Klager is in verband met die verlenging niet gehoord door de selectiefunctionaris. Klager was, toen hij gehoord zou worden ziek en kon daarom deselectiefunctionaris niet te woord staan. Met het afdelingspersoneel was afgesproken dat er een nieuwe afspraak met de selectiefunctionaris zou worden gemaakt. Klager heeft dus niet geweigerd om de selectiefunctionaris te woord testaan. Klager begrijpt niet goed waarom hij in e.b.i. dient te verblijven. Klager hoort hier niet thuis. Klager heeft het idee dat hij gebruikt wordt als opvulling van de in de e.b.i. leegstaande cellen. De selectiefunctionarisheeft ook geen andere argumenten naar voren gebracht dan toen klager in de e.b.i. geplaatst werd. Klager wordt nu veroordeeld op zijn verleden. In feite heeft klager daarom eigenlijk twee bezwaren tegen de verlenging. Klager voldoetniet aan de criteria voor plaatsing in de e.b.i. en dus ook niet aan die voor een verlenging van zijn verblijf aldaar. Daarnaast is er door de selectiefunctionaris niet voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Ook staan erinhoudelijke fouten in het advies van de selectiefunctionaris. Gesteld wordt dat klager schuldig zou zijn aan een verkrachting. Dat is niet juist, die zaak is nog onder de strafrechter. Ook wordt er gesproken over een overval vaneen snackbar in Den Haag. Dat feit is nooit aan klager ten laste gelegd. Voorts geeft de selectiefunctionaris aan dat klager in 1993 een ontsnappingspoging heeft gedaan. Daarbij wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat klagerdaarna een behandeling in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling heeft ondergaan, in het kader waarvan hij in aanmerking kwam voor onbegeleid verlof. Dat wijst erop dat de gevaarsfactor toen was komen te vervallen.Het incident op grond waarvan klager thans is geplaatst in de e.b.i. is onvoldoende duidelijk vastgelegd. Zo is niet bekend wat nu precies het gevaarzettende gedrag van klager is geweest. Er is sprake van een mes dat zou zijngeknipt uit een blik. Dat mes is nooit boven tafel gekomen. Klager is er in ieder geval nooit mee geconfronteerd. De psycholoog van de e.b.i. heeft aangegeven zich zorgen te maken over klagers psychische conditie. Hij heeftaangegeven dat dit een indicatie voor uitplaatsing zou kunnen zijn. De psycholoog heeft echter nog geen contra-indicatie gegeven voor de voortduring van klagers verblijf in de e.b.i.. Klager is van mening dat een plaatsing in deforensische observatie- en behandelafdeling van de p.i. Amsterdam voor hem meer aangewezen zou zijn. Klager vraagt zich af waarom hij als vluchtgevaarlijk wordt aangemerkt. Overigens is die enkele vluchtgevaarlijkheid onvoldoende omover te gaan tot een e.b.i.-plaatsing. De directeur van de locatie De IJssel heeft nog op 15 oktober 2004 tegenover de beklagcommissie aangegeven dat klager niet echt aan de criteria voor e.b.i.-plaatsing voldeed, maar dat dedirecteur van de e.b.i. bereid was om klager zes maanden te plaatsen. Mogelijk heeft de directeur van de e.b.i. klager in de e.b.i. willen houden in verband met de bezettingscapaciteit.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de e.b.i. is aangegeven dat een verlenging van het verblijf in de e.b.i. wordt geadviseerd. Daarbij heeft met name de aanleiding voor klagers plaatsing een rol gespeeld, alsmedede omstandigheid dat de omstandigheden die daartoe aanleiding gaven zich relatief kort geleden hebben voorgedaan.

3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt vermeld dat klager tot 4 juni 2004 heeft verbleven in het h.v.b. van de locatie De IJssel. Naar aanleiding van aanwijzingen dat hij zou willenontvluchten door middel van een gijzeling en naar aanleiding van zijn zeer gewelddadige antecedenten is klager geplaatst in de e.b.i.. Klager maakte tijdens het gesprek enerzijds een indruk van onechtheid en van een poging een enander te willen manipuleren. Anderzijds werd duidelijk dat klager zwaar onder druk staat en er sprake is van toenemende gevoelens van spanning en somberheid en verlies van perspectief, waarbij (rand)psychotische fenomenen een rollijken te spelen. Gesteld kan worden dat klagers psychische conditie zorgen baart en in dit kader is voortzetting van de professionele zorg en aandacht die hij thans in de e.b.i. krijgt geïndiceerd.

De selectiefunctionaris die klager op 8 december 2004 in e.b.i. heeft willen horen in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de e.b.i. heeft het volgende bericht.
Klager is afkomstig uit de locatie De IJssel waar hij als “passant Tbs” verbleef. Klager is op 23 februari 2003 in bewaring gesteld terzake de verdenking van het plegen van misdrijven, te weten moord en twee (gewapende) overvallen,gepleegd terwijl hij niet was teruggekeerd van een onbegeleid Tbs-verlof uit de Tbs-kliniek De Kijvelanden te Rotterdam. Klager is terzake van (onder meer) deze feiten door de rechtbank veroordeeld tot een levenslangegevangenisstraf. Tegen deze veroordeling heeft klager hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft in dat hoger beroep nog geen uitspraak gedaan.
Klager heeft tijdens een eerder verblijf in een penitentiaire inrichting een ontsnappingspoging gepleegd, waarbij een personeelslid spiegelscherven tegen de keel werd gezet.
Tijdens klagers verblijf in de huidige detentie werd zijn gedrag allengs minder. Een en ander is aanleiding geweest om omtrent klager een risicoanalyse te laten opstellen. Een en ander was aanleiding voor het uitbrengen van eene.b.i.-advies, welk advies toen door de selectiefunctionaris is overgenomen. Thans heeft de directeur van de e.b.i. geadviseerd klagers verblijf in de e.b.i. voor een periode van zes maanden te verlengen. Klager is naar aanleidingvan dat advies op 8 december 2004 opgeroepen voor een gesprek met de selectiefunctionaris. Klager heeft toen middels het dienstdoende personeel aangegeven geen prijs te stellen op een gesprek met de selectiefunctionaris.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager, blijkens de voorhanden informatie, moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. De directeur van de e.b.i., het hoofd van het PSC, de selectiefunctionaris die klagerheeft bezocht en de selectieadviescommissie hebben allen geadviseerd klagers verblijf in de e.b.i. te verlengen. Aanvullend kan nog worden bericht dat klager nog recent heeft getracht het personeel van de e.b.i. te misleiden. Geletop een en ander heeft de selectiefunctionaris de onderhavige beslissing genomen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft in zijn schriftelijke reactie d.d. 2 februari 2005 nog het volgende bericht. Anders dan door klager is aangevoerd, heeft hij op 30 november 2004 en 8 december 2004 aangegeven deselectiefunctionaris niet te willen spreken. Klager wordt niet gebruikt als opvulling voor lege cellen in de e.b.i. Indien dat wel zo zou zijn, had de beroepscommissie reeds eerder het beroep van klager gegrond verklaard. Anders dandoor en namens klager is aangevoerd, heeft een eerdere toekenning van proefverlof voor de selectiefunctionaris geen gevolgen voor de gevaarsfactor. Daarbij wordt verwezen naar het feit dat klager in eerste aanleg is veroordeeld toteen levenslange gevangenisstraf. De selectiefunctionaris blijft van mening dat klager onverkort als vluchtgevaarlijk moet worden gezien.

3.6. De inrichtingspsycholoog heeft op 17 maart 2005 (onder meer) aangegeven dat het verblijf in de e.b.i. klager zwaar valt maar dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er thans op grond van klagers psychischegesteldheid sprake is van een contra-indicatie voor klagers verblijf in de e.b.i.. Indien klagers psychische toestand gevaar voor hemzelf zou opleveren, zou er een advies voor plaatsing in de FOBA zijn gegeven. Klager wordtnauwlettend gevolgd en er wordt steeds beoordeeld of er sprake is van ernstige psychische problemen.

4.De beoordeling
4.1. De e.b.i. Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een e.b.i. en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een e.b.i. elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klagers stelling, dat hij niet door de selectiefunctionaris is gehoord, wordt op zich juist geacht. Dat is evenwel geen reden om over te gaan tot een gegrondverklaring van het beroep. De beroepscommissie acht hetgeen door klagerdaaromtrent naar voren is gebracht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zij acht voldoende aannemelijk dat klager op 30 november 2004 en 8 december 2004 de mogelijkheid is geboden om zijn bezwaren omtrent een verlenging van zijnverblijf in de e.b.i. mondeling naar voren te brengen. Klager heeft toen kennelijk van die mogelijkheid geen gebruik willen maken.

Vaststaat dat klager na een lange detentie, tijdens welke hij middels een gijzeling heeft getracht te ontvluchten, in december 1999 is geplaatst in een Tbs-kliniek. Voorts staat vast dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van deTbs-maatregel niet is teruggekeerd van een onbegeleid verlof. Voorts is onweersproken dat hij thans wordt verdacht van het plegen van moord en een overval, terzake van welke feiten hij door de rechtbank tot een levenslangegevangenisstraf is veroordeeld. Tegen die veroordeling is hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist. Tijdens de preventieve hechtenis zijn er zodanige signalen gekomen dat klager voornemens zou zijn om – met gebruik vangeweld – te ontsnappen, dat besloten is klager te plaatsen in de e.b.i..

De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en eenonaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af, terwijl uit hetgeen door de inrichtingspsycholoog isverklaard niet kan worden afgeleid dat klagers psychische toestand thans een contra-indicatie oplevert voor een (verder) verblijf in de e.b.i..
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. en komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de e.b.i. teverlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven