Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1351/JW en 05/1789/JW, 12 september 2005, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/1351/JW en 05/1789/JW

Betreft: [klager] datum: 12 september 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissingen van respectievelijk 31 mei 2005 en 13 juli 2005 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 augustus 2005, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug te Overberg zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens de Minister [...],
selectiefunctionaris, en [...], medewerker juridische zaken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissingen
De selectiefunctionaris heeft de bezwaarschriften, gericht tegen de beslissingen om de termijn waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst met ingang van 30 mei 2005 te verlengen tot 28 augustus 2005 en vervolgens vanaf 23 mei
2005 tot 21 augustus 2005 te verlengen, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 17 november 2003 gedetineerd.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 3 mei 2003 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) opgelegd. De p.i.j.-maatregel is ingegaan op 22 augustus 2004. Sindsdien heeft klager in
afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting Het Poortje te Groningen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep tegen de beslissingen van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager verblijft al sinds 28 november 2003 in Het Poortje. Hij is al meer dan een jaar in afwachting van plaatsing in een p.i.j.-inrichting. Het capaciteitstekort is sinds jaar en dag bekend en een beroep op overmacht is niet gerechtvaardigd. Het is
zeer ongewenst dat klager zo lang moet wachten. Hem is ook niets bericht omtrent een voorgenomen plaatsing. Als klager door de selectiefunctionaris zou zijn gehoord, zou deze een beter oordeel hebben kunnen vellen. Klager is ook niet bezocht door een
deskundige. De tweede en de derde verlenging van de passantentermijn zijn onaanvaardbaar. Het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zijn geschonden. De brief van de gedragsdeskundige van Het Poortje is een soort noodkreet richting Minister en de
beroepscommissie. De raadsman is door drie verschillende medewerkers van Het Poortje benaderd en gevraagd om een kort geding te starten. Met name de netwerkcoach is ongerust. Hij heeft vorige week nog herhaald dat het zeer gewenst is dat klager met
spoed geplaatst wordt in een behandelinrichting. Er is sprake van detentieongeschiktheid. De bestreden beslissingen zijn genomen in strijd met de redelijkheid en de billijkheid. Ook artikel 5 EVRM is geschonden. Aangesloten wordt bij de jurisprudentie
van het Europese hof inzake Brand en Morsink. Als voor meerderjarigen geldt dat een passantentermijn van zes maanden niet kan worden aanvaard, dan geldt dat des te meer voor minderjarigen. Nu kan er nog effectief gewerkt worden aan pedagogische
problemen. Een jongere is nog leerbaar en kneedbaar. Er is aan klager geen preklinische behandeling geboden. Hij verblijft op een doorstroomafdeling en zwaait daar alleen maar anderen uit. Naarmate hij langer in een opvanginrichting verblijft, zullen
de
gevolgen negatiever zijn. Nu klager langer dan twaalf maanden p.i.j.-passant is, ligt het in de rede om aan klager een passantenvergoeding toe te kennen in de lijn van de uitspraak van het Europese hof.

De selectiefunctionaris heeft de beslissingen als volgt toegelicht.
Klager is geïndiceerd voor plaatsing in Hoeve Boschoord. Het wordt betreurd dat klager zo lang moet wachten op plaatsing. Aanvankelijk waren er zes plaatsen in Hoeve Boschoord bestemd voor p.i.j.-passanten, maar in verband met de druk op de
tbs-capaciteit heeft Hoeve Boschoord het aantal plaatsen teruggebracht tot twee. Klager wacht veel te lang op plaatsing. Hij dient heel snel geplaatst te worden. Inmiddels staan er drie personen op de wachtlijst en waarschijnlijk zal klager in oktober
2005 geplaatst worden. Niet bekend is of dit begin oktober of eind oktober zal zijn. De selectiefunctionaris zal regelmatig telefonisch contact opnemen met Hoeve Boschoord.
Als het terugbrengen van het aantal p.i.j.-plaatsen tijdig bekend zou zijn geweest, dan had gekozen kunnen worden voor een ‘second best’ plaatsing. De wachtlijst voor Rentray is inmiddels ook tien tot twaalf maanden. Klager is vóór het nemen van de
beslissingen niet gehoord. Sinds 1 januari 2004 worden dergelijke beslissingen wel onmiddellijk uitgereikt; ook aan de advocaat. In verband met nagekomen vonnissen, waarbij klager veroordeeld is tot jeugddetentie, is de aanvangsdatum van zijn
passantentermijn opgeschoven en diende in verband daarmee de datum van ingang van de verlenging van de passantentermijn herzien te worden. Dat er een schrijnende situatie bestond wordt erkend, maar er zijn niet zodanige signalen uit de inrichting
vernomen dat daarmee iets gedaan diende te worden. Voorts wordt verwezen naar de schriftelijke overwegingen. Voor wat betreft een eventueel aan klager toe te kennen tegemoetkoming, wordt gerefereerd aan het oordeel van de beroepscommissie.

De schriftelijke overwegingen zijn aan de beroepscommissie en de raadsman overgelegd en aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.

4. De beoordeling
Voor wat betreft de ontvankelijkheid van de door de raadsman ingestelde beroepen overweegt de beroepscommissie dat de bestreden beslissingen dateren van respectievelijk 31 mei 2005 en 13 juli 2005 en dat, nu door de raadsman beroep is ingesteld op
respectievelijk 7 juni 2005 en 20 juli 2005, voldaan wordt aan het in artikel 78, tweede lid, Bjj bepaalde. Klager kan derhalve worden ontvangen in de namens hem ingestelde beroepen.
De totale duur van het verblijf van klager als p.i.j.-passant in een opvanginrichting was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissingen respectievelijk negen en elf maanden.

Artikel 11, eerste lid, Bjj luidt als volgt.
"De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen."
Artikel 11, tweede lid, Bjj, luidt als volgt.
"Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen."

Uit de Memorie van toelichting op artikel 11 Bjj blijkt dat aan jeugdigen met een p.i.j.-maatregel een passantentermijn is gegeven analoog aan artikel 12 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Brand
no 49902/99 d.d. 11 mei 2004, welke uitspraak onherroepelijk is geworden op 10 november 2004, geoordeeld dat een passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt van zes maanden in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
In paragraaf 60 e.v. inzake Brand komt de vraag naar de wettigheid van de ‘pre-placement detention’aan de orde, welke in paragraaf 61 getoetst wordt aan artikel 5 EVRM. Het EHRM acht het onrealistisch en te star om te verwachten dat er onmiddellijk een
plaats in de geselecteerde kliniek beschikbaar is, paragraaf 64. Enige frictie tussen vraag en aanbod is onvermijdelijk en acceptabel. Nodig is een belangenafweging. Aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging
bij
de aanvang van de behandeling beïnvloeden de kans op succes van de behandeling, waarmee bovendien de kans op verlenging van de tbs correspondeert, paragraaf 65. Onder die omstandigheden kan het ERHM niet tot het oordeel komen dat een redelijke balans
is
gevonden, paragraaf 66. Rekening houdend met de omstandigheid dat het plaatsgebrek chronisch is, terwijl voor het bestaan van uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden geen aanwijzingen bestaan, is het EHRM van oordeel dat ‘even a delay of six
months
cannot be regarded as acceptable’.
Met een passantentijd van zes maanden is al een kwart van de eerste tbs-termijn van twee jaar ongebruikt verstreken. In de opvatting van het EHRM bestaat er bij de executie van de tbs een nauwe samenhang tussen de duur, waarvoor iemand van zijn
vrijheid
wordt beroofd, en de mogelijkheid dat de tbs-gestelde door een effectieve behandeling zijn vrijheid kan herwinnen.

In het licht van bovenstaande uitspraak van het EHRM heeft de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 Bvt geoordeeld in onder meer 04/1869/TP d.d. 17 november 2004 en 04/2323/TP d.d. 30 december 2004 dat een passantentermijn van meer dan zes maanden
in strijd is met het recht en is dit sindsdien bestendige jurisprudentie van die beroepscommissie.

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, Bjj is van oordeel dat bovengenoemde uitspraak van het EHRM eveneens van toepassing is op de passantentermijn als bedoeld in artikel 11 Bjj temeer nu bij jeugdigen, die nog volop in
ontwikkeling
zijn, het in het kader van een pedagogisch verantwoord beleid van bijzonder belang is dat de behandeling spoedig aanvangt. De beroepscommissie is van oordeel dat het aanhouden van een kortere passantentermijn voor jeugdigen dan voor volwassenen zelfs
op
zijn plaats zou zijn. Naar analogie met de jurisprudentie ten aanzien van artikel 12 Bvt is de beroepscommissie van oordeel dat een passantentermijn als bedoeld in artikel 11 Bjj van zes maanden of meer in strijd is met het recht. Zij zal derhalve de
beroepen gegrond verklaren en de beslissingen vernietigen.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de beroepscommissie niet meer toekomt aan beantwoording van de vraag of er sprake is van detentie(on)geschiktheid. Mede in verband hiermee acht zij het van groot belang dat de Minister de opvanginrichtingen erop wijst
de
situatie van een p.i.j.-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen.

De beroepscommissie is, gehoord de selectiefunctionaris en gelet op de jurisprudentie van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 Bvt d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële
tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van een p.i.j.-passant in een opvanginrichting zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop
plaatsing in een behandelinrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een opvanginrichting wordt verhoogd met een bedrag van € 125,--
per maand. Daarbij acht de beroepscommissie het wenselijk dat deze tegemoetkoming geoormerkt wordt en gereserveerd wordt voor bijvoorbeeld bijzondere onkosten als klager zelfstandig zou gaan wonen, voor inrichting van zijn woning, of bijvoorbeeld voor
scholing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de beslissingen van de selectiefunctionaris.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Minister, een geldelijke geoormerkte, als hiervoor vermelde, tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als p.i.j.-passant in een opvanginrichting
zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een behandelinrichting is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een opvanginrichting wordt
verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, dr. M. Smit en prof. mr. P. Vlaardingerbroek, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 september 2005

secretaris voorzitter

Naar boven