Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1061/JW, 30 juni 2005, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/1061/JW

Betreft: [klager] datum: 30 juni 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C. Bosch,namens

[...], geboren op [1988], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 25 april 2005 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 juni 2005, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en de selectiefunctionaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager tegen de (fictieve) beslissing om de termijn, waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst, te verlengen met ingang van 2 december 2004 gegrondverklaard voor wat betreft het achterwege blijven van toezending van een verlengingsbeslissing en ongegrond verklaard ten aanzien van de wachttermijn van drie maanden

2. De feiten
Klager is sedert 2 mei 2004 gedetineerd.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 3 september 2004 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De PIJ-maatregel is ingegaan op 3 september 2004. Sindsdienheeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.
Op 18 april 2005 is hij geplaatst in de behandelinrichting Rentray te Rekken.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager had, gelet op het bepaalde in artikel 11 Bjj binnen drie maanden nadat de termijn van de PIJ-maatregel ging lopen geplaatst moeten zijn, mitsdien voor 2 december 2004. Dan wel had de selectiefunctionaris deze termijn moetenverlengen. Namens klager wordt verzocht een tegemoetkoming toe te kennen wegens het uitblijven van voornoemde verlengingsbeslissing en tevens van het uitblijven van een verlengingsbeslissing in maart 2005.
Klager heeft acht maanden moeten wachten op plaatsing in een behandelinrichting. Deze periode wordt door klager als onredelijk lang beschouwd. Te meer daar in deze periode geen behandeling heeft plaatsgehad. Voor deze periode dientklager een schadevergoeding te worden toegekend.

De selectiefunctionaris heeft de beslissing als volgt toegelicht.
Hoewel het streven van de Minister is om alle PIJ-passanten binnen 3 maanden na de onherroepelijke veroordeling tot een PIJ-maatregel te plaatsing in een behandelsetting, doen zich situaties voor waarin dat niet lukt. De wetgeverheeft hiermee ook rekening gehouden, door de mogelijkheid te scheppen om de passantentermijn (telkens met drie maanden) te verlengen. Met deze drie-maandentermijn is aansluiting gezocht bij de civielrechtelijke praktijk, waarbij eenniet ten uitvoer gelegde machtiging (gesloten) uithuisplaatsing na drie maanden vervalt. Helaas is het tot circa eind 2004 niet mogelijk geweest om tijdig verlengingsbeslissingen in verband met de passantentermijn schriftelijk af tegeven. Inmiddels is deze omissie hersteld en worden indien van toepassing wel beschikkingen verzonden waarin de passantentermijn wordt verlengd. Het niet afgeven van een beschikking verlenging van de passantentermijn is de redengeweest om klager ontvankelijk te verklaren in zijn strikt genomen te laat ingediende bezwaar. Het niet nemen van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn heeft ook geen invloed op de positie op de wachtlijst. Derhalvezijn de belangen van klager niet geschaad.
Plaatsing in een voorziening met een landelijke specialisatie, zoals in casu Rentray, brengt vaak met zich dat wachttijden gezien de schaarste van de plekken langer zijn dan voor reguliere behandelbestemmingen.

4. De beoordeling
Met de inwerkingtreding van de Bjj op 1 september 2001 is de termijn voor plaatsing van jeugdigen aan wie een PIJ-maatregel is opgelegd, wettelijk geregeld en is de beroepscommissie op grond van hoofdstuk XV van de Bjj bevoegd teoordelen over de beslissing van de selectiefunctionaris terzake van de verlenging van de termijn, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, Bjj.

De termijn voor plaatsing van jeugdigen aan wie een PIJ-maatregel is opgelegd en de bevoegdheid tot verlenging door de selectiefunctionaris van deze termijn is geregeld in artikel 11, tweede en derde lid, Bjj. Artikel 11 Bjj luidtals volgt: '1. De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen. 2.Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen. 3. Met een beslissing tot verlenging als bedoeld in het tweede lid wordtgelijk gesteld de weigering om binnen de in het eerste lid genoemde termijn te beslissen.'
De beroepscommissie verstaat het beroep tegen de gegrondverklaring van klagers bezwaar tegen de fictieve verlenging van zijn PIJ-passantentermijn als een beroep tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.
De beroepscommissie stelt voorop dat de selectiefunctionaris geen beslissing heeft genomen om de termijn, binnen welke klager krachtens artikel 11, eerste lid, Bjj geplaatst diende te worden, op grond van het tweede lid te verlengenmet drie maanden. Derhalve wordt dit verzuim gelijk gesteld met de beslissing als bedoeld in het tweede lid.
De beroepscommissie acht het in het kader van de rechtspositie van de jeugdige van essentieel belang dat de selectiefunctionaris, indien de jeugdige niet binnen drie maanden na aanvang van de looptijd van de PIJ-maatregel kan wordengeplaatst, een beslissing als bedoeld in artikel 11, tweede lid, Bjj neemt en daarvan de jeugdige schriftelijk bericht. Gelet op het belang van de jeugdige gebruik te kunnen maken van de bezwaarschriftprocedure ex paragraaf 2 vanhoofdstuk IV en de beroepsprocedure ex hoofdstuk XV Bjj dient de selectiefunctionaris van iedere verlengingsbeslissing schriftelijk mededeling te doen. Voorts acht de beroepscommissie het aangewezen dat ingeval een jeugdige niettijdens de eerste plaatsingstermijn of daarop volgende verlengingsperiode is geplaatst de jeugdige wordt gehoord over de te nemen verlengingsbeslissing, alvorens de selectie-functionaris beslist tot verlenging van deplaatsingstermijn. Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat in het geval van klager niet is voldaan aan de informatieplicht en evenmin aan de hoorplicht. Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene,een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

De beroepscommissie overweegt inhoudelijk het volgende. De rechtbank heeft het van groot belang geacht dat klagers behandeling zo spoedig mogelijk zou beginnen. De selectiefunctionaris heeft na de ontvangst van het vonnis op 1oktober 2004 klager aangemeld bij Rentray, alwaar hij op 15 oktober 2004 op de wachtlijst is geplaatst. Klager is licht verstandelijk gehandicapt. Hij behoeft om deze reden een bijzondere behandeling. De Minister heeft debehandelinrichting Rentray bestemd voor de onderbrenging van jeugdigen die op grond van hun geestelijke ontwikkeling een bijzondere behandeling nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 15 Bjj. Aannemelijk is geworden dat deplaatsingstermijn voor Rentray als inrichting met een bijzondere en landelijke bestemming gemiddeld ten minste een half jaar bedraagt. In afwachting van zijn plaatsing in Rentray heeft klager verbleven in een opvanginrichting.Opvanginrichtingen zijn krachtens artikel 9, tweede lid, onder d, Bjj mede bestemd tot opneming van personen 'aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd (...) voor zolang opname in de voor henbestemde plaats niet mogelijk is (....).' Derhalve kan niet worden geoordeeld dat klager ten onrechte heeft verbleven in een opvanginrichting in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting. Naar het oordeel van deberoepscommissie is de bestreden fictieve verlengingsbeslissing gelet op het vorenstaande materieel niet in strijd met de wet, en kan deze - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden - ook nietonredelijk of onbillijk worden genoemd.
Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

Voor zover namens klager is aangevoerd dat het beroep zich mede richt tegen de fictieve tweede verlenging overweegt de beroepscommissie dat klager daarin niet kan worden ontvangen, aangezien hij hiertegen niet binnen de wettelijketermijn een bezwaar heeft ingesteld. Overigens wordt opgemerkt dat zo klager al voor dat gedeelte in zijn beroep zou kunnen worden ontvangen, dit overeenkomstig het hiervoor inhoudelijk overwogene, tot datzelfde oordeel zou leiden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming gegrond.

Zij stelt de tegemoetkoming voor klager vast op € 50,--.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit is gericht tegen de fictieve tweede verlengingsbeslissing.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 30 juni 2005

secretaris voorzitter

Naar boven