nummer: 04/2845/TR
betreft: [klager] datum: 9 mei 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam zijn gehoord klager en namens de Minister [...] en [...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Klager heeft ter zitting pleitnotities overgelegd, welke bij de stukken worden gevoegd en als ingevoegd worden beschouwd.
Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist om klager niet eerder dan 20 juli 2005 in aanmerking te doen komen voor plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 maart 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 jaar en zes maanden met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij vanoverheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 16 november 2004 heeft de Minister klager bericht dat bij gebreke van acuut psychiatrische of gedragskundige argumenten niet zal worden afgeweken van de reguliere plaatsingsprocedure.
Klager komt gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 20 juli 2005 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en wordt op laatstgenoemde datum in afwachting vanplaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst geplaatst.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 15 mei 2011.
Klager verblijft in de bijzondere individuele begeleidingsafdeling (b.i.b.a.) van unit 4 te 's-Gravenhage.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Op grond van een verouderd tbs-advies uit 1993 is hem jaren later alsnog tbs opgelegd. In het rapport van 1993 wordt reeds gezegd dat behandeling noodzakelijk is. In 2001 oordeelde het hof dat klager direct moest worden geplaatst ineen tbs-inrichting. Ten onrechte oordeelt de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden (hierna: ggg-commissie) dat er geen acuut psychiatrische of gedragskundige redenen zijn om af te wijken van de gebruikelijke procedure.Met zijn stoornissen kan klager zich nog net staande houden; hij heeft zelfs wegens suïcidaliteit in de observatiecel verbleven. De opdracht van het hof tot zo spoedig mogelijke plaatsing heeft in tegenstelling tot degevangenisstraf van 17 jaar en zes maanden kennelijk geen betekenis.
Klager heeft - zakelijk weergegeven - het volgende daaraan toegevoegd.
Het is juist dat hij niet met een hulpvraag bij de psycholoog komt, aangezien hij niet verlangt naar verblijf in een afzonderingsruimte ter bescherming van zichzelf, zoals hem dat bij een eerdere hulpvraag in augustus 2003 gedurendevijf dagen is overkomen. Uit die afzondering is af te leiden dat hij detentieongeschikt is. De psycholoog heeft nooit inhoudelijk met klager gesproken en heeft de informatie slechts uit de dagrapportage. Ook de psycholoog is op dehoogte van klagers in januari 2005 via de gevangenispredikant gelegde contact met de nabestaanden van het slachtoffer. Voorts gaat het niet aan dat namens de Minister ten tijde van de schriftelijke reactie op het beroep eventelefonisch wordt geïnformeerd bij de psycholoog en dat niets ervan op schrift is gesteld. Eerst bijna drie maanden na het instellen van beroep reageert de Minister, terwijl de ggg-commissie er ook vier maanden over doet om tot eenonzorgvuldig tot stand gekomen advies te komen. Klager had bij het onherroepelijk worden van het vonnis in maart 2003 op de wachtlijst moeten worden gezet, zodat hij, gelet op de wachttermijnen, na anderhalf jaar zou zijn geplaatst.Het jarenlang durende capaciteitsgebrek kan klager niet worden tegengeworpen. Het Pieter Baan Centrum, het gerechtshof te Amsterdam, zijn advocaat en de psycholoog van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) achten plaatsing inmaart 2003 op de wachtlijst aangewezen. Klager is niet anders dan tegengewerkt.
Gevraagd naar de reden voor een eerdere plaatsing merkt klager op met het oog op zijn terugkeer in de samenleving binnen zijn straftijd te willen worden behandeld. Het niet voor niets door het hof gegeven advies wordt altijdovergenomen. Het ondraaglijke van langer verblijf in een p.i. is het verlies van alle relaties, onder meer die met zijn zesjarige dochter.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De ggg-commissie is na kennisneming van de beschikbare informatie met betrekking tot klagers plaatsing tot het oordeel gekomen dat geen acuut psychiatrisch of gedragskundig argument aanwezig is om ten aanzien van klager af te wijkenvan de reguliere plaatsingsprocedure. Ook uit het arrest van het hof blijkt geen medisch psychiatrische motivatie voor zijn advies tot zo spoedig mogelijke plaatsing van klager. Gelet op het grote tekort aan tbs-plaatsen, alsmede opde telefonische mededeling van 16 februari 2005 van de psycholoog van de verblijfsinrichting dat niet blijkt van omstandigheden die een vervroegde plaatsing van klager indiceren, is er geen aanleiding om klager eerder dan op het inartikel 42, eerste lid van de Penitentiaire maatregel (Pm) genoemde tijdstip te plaatsen. Klager komt wel in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel als bedoeld in laatstgenoemd artikel. Zijnwachtlijstdatum is vastgesteld op 20 juli 2005. Hij zal naar verwachting met toepassing van artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) in een tbs-inrichting worden opgenomen. Het beroep zal ongegrond zijn.
Ter zitting is namens de Minister - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard.
De Minister kan afwijken van het advies van het hof. De departementale ggg-commissie bestaat uit de sectordirecteur tbs (voorzitter), een vertegenwoordiger van de sector gevangeniswezen, een vertegenwoordiger van de afdelingindividuele tbs-zaken en de psychiatrisch adviseur en zij brengt op verzoek van het PSC advies uit in een geval als het onderhavige.
Uit het telefoongesprek met de op de b.i.b.a. werkzame psycholoog blijkt dat klager op die afdeling verblijft wegens de vele aandacht die de media aan zijn delicten hebben geschonken. Klager lijdt aan een narcistische stoornis en iszeer gevoelig voor krenking. Klager vertoont geen lijdensdruk. Hij heeft slechts over praktische, niet-inhoudelijke zaken incidenteel contact met de psycholoog. Mede gelet op het capaciteitsgebrek en het ontbreken van een hulpvraagvan klager is er geen enkele reden hem eerder te plaatsen dan na ommekomst van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf. In 2011 wordt klager pas tbs-passant. Een en ander betekent nog niet dat klager daadwerkelijk in juli 2005zal worden geplaatst.
4. De beoordeling
Ingevolge artikel 13, vierde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) kan, voorzover in beroep van belang, de veroordeelde tegen de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde inartikel 37b, tweede lid, Sr binnen vier weken na mededeling van die beslissing aan hem beroep instellen bij de Raad. Het bepaalde in hoofdstuk XVI Bvt is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43, eerste en derde lid, Pm, voorzover in beroep van belang, bepaalt dat een tot gevangenisstraf veroordeelde die tevens tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd op advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b,tweede lid, Sr, op een eerder tijdstip dan nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, kan worden geplaatst.
Ingevolge artikel 28, vierde lid, Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden van 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 6 september 2004 nr. 5307896/04/DJI, beslist de Minister,gehoord de ggg-commissie, over plaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Uit de toelichting op laatstgenoemd artikel blijkt dat ten behoeve van deze beslissing deggg-commissie advies uitbrengt op basis van door andere functionarissen uitgebrachte adviezen.
In zijn arrest van 9 mei 2001 gaat het gerechtshof te Amsterdam ervan uit dat het resultaat van de combinatie van de gevangenisstraf en de maatregel een acceptabele waarborg biedt dat herhaling van zedendelicten door klager wordtvoorkomen en wel doordat de tbs en de verpleging na ommekomst van de op te leggen gevangenisstraf niet zal worden beëindigd, indien alsdan niet zonder enig voorbehoud vast is komen staan dat herhaling van zedendelicten doorverdachte absoluut is uit te sluiten. Wat de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf betreft adviseert het hof de daarmee belaste autoriteiten deze zo spoedig mogelijk door klager te doen ondergaan in een passende inrichting alsbedoeld in artikel 13 Sr.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan dit advies niet worden los gezien van de elders in 's hofs arrest voorkomende overwegingen omtrent de psychische gestoordheid van klager, zodat op het oordeel van de ggg-commissie op ditpunt wel iets af te dingen valt.
Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.
Vast staat dat namens klager bij brief van 17 februari 2004 de Minister is verzocht uitvoering te geven aan voornoemd advies van het gerechtshof. De Minister heeft op grond van het op 25 oktober 2004 tot stand gekomen negatieveadvies van de ggg-commissie beslist dat klager, in afwijking van het advies van het hof, niet in een tbs-inrichting zal worden geplaatst voordat eenderde van zijn gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Wat er zij van de juistheidvan de interpretatie door de ggg-commissie van 's hofs advies, gebleken is dat de ggg-commissie het advies van de forensisch psychiater heeft overgenomen en tot het hare heeft gemaakt. De forensisch psychiater heeft in de klagerbetreffende stukken geen aanwijzingen gevonden dat klager in de p.i. zodanig lijdt of meer pathologie gaat vertonen dat hij met voorrang in een tbs-inrichting dient te worden geplaatst. Evenmin ziet hij tekenen dat klager totbehandeling is gemotiveerd of reeds 'pretherapeutisch' bezig is.
Aannemelijk geworden is dat klager als gevolg van het capaciteitstekort en bij gebreke van acuut psychiatrische en gedragskundige gronden nog niet zal worden geplaatst in een tbs-inrichting.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond vormen om tot niet plaatsing in afwijking van het rechterlijk advies overeenkomstig het in artikel 37b, tweede lid, Sr bepaalde te beslissen, tenzij blijktvan bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing metvoorrang gerealiseerd te worden. In het geval van klager is niet gebleken dat zijn psychische conditie van dien aard is dat verder verblijf in de p.i. als onverantwoord moet worden beschouwd.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht.Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 9 mei 2005
secretaris voorzitter
Nummer: 04 /2845/TR
Betreft: [...], verder te noemen klager.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, van 21 maart 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.
Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.
Gehoord is klager.
Namens de Minister van Justitie zijn gehoord [...] en [...].
Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het is juist dat hij niet met een hulpvraag bij de psycholoog komt, aangezien hij niet verlangt naar verblijf in een afzonderingsruimte ter bescherming van zichzelf, zoals hem dat bij een eerdere hulpvraag in augustus 2003 gedurendevijf dagen is overkomen. Uit die afzondering is af te leiden dat hij detentieongeschikt is. De psycholoog heeft nooit inhoudelijk met klager gesproken en heeft de informatie slechts uit de dagrapportage. Ook de psycholoog is op dehoogte van klagers in januari 2005 via de gevangenispredikant gelegde contact met de nabestaanden van het slachtoffer. Voorts gaat het niet aan dat namens de Minister ten tijde van de schriftelijke reactie op het beroep eventelefonisch wordt geïnformeerd bij de psycholoog en dat niets ervan op schrift is gesteld. Eerst bijna drie maanden na het instellen van beroep reageert de Minister, terwijl de ggg-commissie er ook vier maanden over doet om tot eenonzorgvuldige tot stand gekomen advies te komen. Klager had bij het onherroepelijk worden van het vonnis in maart 2003 op de wachtlijst moeten worden gezet, zodat hij, gelet op de wachttermijnen, na anderhalf jaar zou zijngeplaatst. Het jarenlang durende capaciteitsgebrek kan klager niet worden tegengeworpen. Het Pieter Baan Centrum, het gerechtshof te Amsterdam, zijn advocaat en de psycholoog van het Penitentiair Selectie Centrum achten plaatsing inmaart 2003 op de wachtlijst aangewezen. Klager is niet anders dan tegengewerkt.
Gevraagd naar de reden voor eerdere plaatsing merkt klager op met het oog op zijn terugkeer in de samenleving binnen zijn straftijd te willen worden behandeld. Het niet voor niets door het hof gegeven advies wordt altijdovergenomen. Het ondraaglijke van langer verblijf in een p.i. is het verlies van alle relaties, onder meer die met zijn zesjarige dochter.
Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De Minister kan afwijken van het advies van het hof. De departementale ggg-commissie bestaat uit de sectordirecteur tbs (voorzitter), een vertegenwoordiger van de sector gevangeniswezen, een vertegenwoordiger van de afdelingindividuele tbs-zaken en de psychiatrisch adviseur en zij brengt op verzoek van het Penitentiair Selectie Centrum advies uit in een geval als het onderhavige.
Uit het telefoongesprek met de op de b.i.b.a. werkzame psycholoog blijkt dat klager op die afdeling verblijft wegens de vele aandacht die de media aan zijn delicten hebben geschonken. Klager lijdt aan een narcistische stoornis en iszeer gevoelig voor krenking.. Klager vertoont geen lijdensdruk. Hij heeft slechts over praktische, niet-inhoudelijke zaken incidenteel contact met de psycholoog. Mede gelet op het capaciteitsgebrek en het ontbreken van een hulpvraagvan klager is er geen enkele reden hem eerder te plaatsen dan na ommekomst van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf. In 2011 wordt klager pas tbs-passant. Een en ander betekent nog niet dat klager daadwerkelijk in juli 2005zal worden geplaatst.
secretaris voorzitter