Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0525/TR-I, 30 juli 2008, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/525/TR-I

betreft: [klager] datum: 30 juli 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. van Dijk, namens

[...], verder te noemen klaagster,

tegen een op 28 februari 2008 aan klaagster uitgereikte, (vermeende) beslissing van 19 februari 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw mr. C.P. van Dijk om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing van 19 februari 2008
1.1 De Staatssecretaris heeft volgens klaagster bepaald dat klaagster pas vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van haar tbs op 29 augustus 2010 op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting wordt geplaatst.
1.2 De Staatssecretaris heeft impliciet, in afwijking van het advies van de rechter, bepaald dat klaagster niet na het onherroepelijk worden van de betreffende rechterlijke uitspraak, in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 22 november 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat zij van overheidswege zal worden
verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klaagster én aansluitende aanvang van haar tbs is 29 augustus 2010.
Bij brief van 19 februari 2008 heeft de Staatssecretaris klaagster meegedeeld dat bovengenoemde rechterlijke uitspraak op 7 december 2007 onherroepelijk is geworden, dat klaagster op of omstreeks 27 december 2008 eenderde van haar gevangenisstraf heeft
uitgezeten en vanaf die datum als Fokkenswachtende zal worden aangemerkt, dat de datum van aanvang van haar tbs ligt op 29 augustus 2010, dat zij vanaf die datum zal worden aangemerkt als tbs-passant en dat zij gelet op het tekort aan plaatsen in
forensisch psychiatrische centra op een wachtlijst komt te staan.
Klaagster verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwersluis.

3. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster kan in haar beroep worden ontvangen op grond van artikel 69, eerste lid, ondere f, Bvt. De Staatssecretaris heeft immers bij brief van 19 februari 2008 in strijd met artikel 42, eerste lid, Penitentiaire maatregel (Pm) besloten klaagster op
een later tijdstip dan na ommekomst van eenderde van de gevangenisstraf op de wachtlijst te plaatsen. Uit de tekst van de brief kan niet anders worden opgemaakt dan dat de wachtlijstdatum is gekoppeld aan de v.i.-datum op 29 augustus 2010 en niet aan
de
eenderde datum op 27 december 2008.
Bovendien heeft de Staatssecretaris in strijd met artikel 43, derde lid, onder a, Pm beslist klaagster niet op een eerder moment dan bedoelde eenderde datum te plaatsen, daar de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 22 november 2007 op grond van artikel
37b, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (de beroepscommissie leest: Strafrecht), heeft geadviseerd onmiddellijk aan te vangen met de verpleging na het onherroepelijk worden van het vonnis. Dit vonnis is op 7 december 2007 onherroepelijk geworden.
Het is de Staatssecretaris rechtens niet toegestaan om het advies van de rechtbank Amsterdam naast zich neer te leggen zonder nader onderzoek naar de individuele omstandigheden van klaagster en verdere belangenafweging en behoorlijke motivering. De
enkele verwijzing naar het capaciteitstekort is onvoldoende.
De toenmalige psychische gesteldheid van klaagster, waarop de rechtbank Amsterdam haar advies baseerde, en de huidige psychische en lichamelijke gesteldheid van klaagster vormen een dusdanige omstandigheid dat klaagster op een zo kort mogelijke termijn
behandeld dient te worden. Klaagster is detentieongeschikt. Zij is ernstig depressief en suïcidaal. Bovendien zijn oude klachten veroorzaakt door boulimia nervosa weer in hevige mate terug met alle bijhorende medische risico’s van dien. Dit maakt dat
zij niet pas op 27 december 2008 op een wachtlijst dient te worden geplaatst, te meer nu een dergelijke plaatsing een lange wachttijd voor klaagster met zich mee zou brengen nu slechts plaatsing op een vrouwenafdeling geïndiceerd lijkt.
Ook indien wordt geoordeeld dat klaagster niet detentieongeschikt is, is sprake van bijzondere omstandigheden die een eerdere behandeling rechtvaardigen. De ernstige stoornis en de aard van haar delict, waardoor contact met medegedetineerden uiterst
onplezierig is, haar depressiviteit, schuldgevoelens, sociale isolement en suïcidale gevoelens leiden er toe dat het verblijf in een p.i. een dagelijkse kwelling voor haar is en dat zij in ieder geval mentaal niet geschikt is om nog langer in detentie
te verblijven.
De beroepscommissie wordt derhalve verzocht primair te bepalen dat onmiddellijk uitvoering wordt gegeven aan het advies van de rechtbank Amsterdam en dat klaagster op grond van haar individuele omstandigheden op een zo kort mogelijke termijn wordt
behandeld, subsidiair de Staatssecretaris op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De brief van 19 februari 2008 kan niet worden aangemerkt als een voor beroep vatbare beslissing, nu deze slechts informatie geeft over een aantal uit de rechterlijke uitspraak voortvloeiende data.
Indien anders wordt geoordeeld, geldt dat niet is gehandeld in strijd met de artikelen 42 en 43 Pm. Uit de brief van 19 februari 2008 kan niet worden afgeleid dat klaagster pas op 29 augustus 2010 op de wachtlijst wordt geplaatst. Zoals in de brief
aangegeven komt klaagster vanaf 27 december 2008 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Die datum bepaalt haar plaats op de wachtlijst voor selectie en plaatsing in een tbs-inrichting.
Verder heeft de beroepscommissie bij uitspraak 04/2845/TR bepaald dat het capaciteitstekort een grond kan vormen om niet tot plaatsing te beslissen, in afwijking van het op grond van artikel 37b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht gegeven advies van de
rechter, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals detentieongeschiktheid. Vanuit de inrichting waar klaagster verblijft zijn geen signalen daarover ontvangen. Een medische verklaring is opgevraagd en zal na ontvangst worden doorgezonden.
Indien vanuit de inrichting van verblijf alsnog signalen over detentieongeschiktheid worden ontvangen, wordt actie ondernomen om plaatsing met voorrang te realiseren. Daarvoor bestaat thans geen aanleiding.

In de medische verklaring van 28 mei 2008 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Utrecht, wordt aangegeven dat klaagster op grond van haar psychische conditie geschikt is om langer in een p.i. te verblijven en
dat er geen aanleiding is haar met voorrang boven andere wachtenden die even lang of langer wachten, in een tbs-inrichting te plaatsen.

4. De beoordeling
Volgens klaagster heeft de Staatssecretaris in strijd met artikel 42 Pm bepaald dat klaagster pas vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van haar tbs op 29 augustus 2010 op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Nu een
vermeende schending van een wettelijk recht volgens vaste jurisprudentie vatbaar is voor beroep, kan klaagster in haar beroep worden ontvangen en dient de beroepscommissie te beoordelen of van een schending als bedoeld sprake is.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is van een schending van artikel 42 Pm geen sprake. In de brief van 19 februari 2008 heeft de Staatssecretaris klaagster immers meegedeeld dat zij op de v.i.-datum als tbs-passant zal worden aangemerkt
- hetgeen op zichzelf juridisch juist is zolang geen sprake is van plaatsing in een tbs-inrichting vóór de v.i.-datum - en dat zij vanwege het capaciteitstekort op een wachtlijst komt te staan. Hoewel het gezien de formulering van die brief
begrijpelijk
is dat klaagster meent dat zij pas vanaf haar v.i.-datum op een wachtlijst zal komen staan, kan uit de brief van 19 februari 2008 niet worden afgeleid dat de Staatssecretaris daartoe heeft besloten. De Staatssecretaris heeft ook expliciet in haar
reactie op het beroep aangegeven dat klaagster met ingang van 27 december 2008 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van haar tbs. Verwarring hieromtrent had de Staatssecretaris kunnen voorkomen door in de brief van 19 februari 2008
direct na de mededeling van de datum van in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs op te nemen dat klaagster op die datum op de wachtlijst voor selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting wordt geplaatst.
Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ingevolge artikel 13, vierde lid, Wetboek van Strafrecht kan, voor zover in beroep van belang, de veroordeelde tegen de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid,
Wetboek van Strafrecht binnen vier weken na mededeling van die beslissing aan hem beroep instellen bij de beroepscommissie. Het bepaalde in hoofdstuk XVI Bvt is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43, eerste en derde lid, Pm, voor zover in beroep van belang, bepaalt dat een tot gevangenisstraf veroordeelde die tevens tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd op advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, Sr, op een
eerder tijdstip dan nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, kan worden geplaatst.
Ingevolge artikel 28, tweede tot en met vierde lid, Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden van 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 12 mei 2006, nr. 5413136/06/DJI, geschiedt plaatsing van
veroordeelden tot vrijheidsstraf en tbs-gestelden als bedoeld in artikel 13 Wetboek van Strafrecht in beginsel op het in artikel 42, eerste lid, Pm bepaalde tijdstip (datum waarop eenderde van gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd), tenzij met
inachtneming van artikel 43 Pm wordt besloten tot eerdere of latere plaatsing. De selectiefunctionaris (van het gevangeniswezen) brengt, gehoord de directeur van de inrichting van verblijf, na ontvangst van de onherroepelijke rechterlijke uitspraak,
advies uit aan het hoofd van het PSC, waarin eerstgenoemde ingaat op de vraag wanneer plaatsing in een tbs-inrichting is geïndiceerd. Indien het hoofd van het PSC plaatsing in een tbs-inrichting geïndiceerd acht, brengt deze daarover advies uit aan
adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden, waarna de Staatssecretaris beslist.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 22 november 2007 op grond van artikel 37b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, geadviseerd onmiddellijk aan te vangen met de behandeling na het onherroepelijk worden van het vonnis. Dit vonnis is op 7
december
2007 onherroepelijk geworden.
Uit de brief van 19 februari 2008 en de daarop namens de Staatssecretaris gegeven toelichting blijkt dat de Staatssecretaris vanwege het capaciteitstekort de wachtlijstdatum, zoals hiervoor is overwogen, heeft bepaald op de datum waarop eenderde van de
gevangenisstraf is uitgezeten. Daaruit blijkt niet of en met welk resultaat de in artikel 28 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden voorgeschreven procedure is gevolgd en in hoeverre dit ten grondslag ligt aan het bepalen van de
wachtlijstdatum op de in artikel 42, eerste lid, Pm genoemde datum. De beroepscommissie kan om die reden niet beoordelen of de Staatssecretaris zonder schending van de wet- en regelgeving de beslissing van 19 februari 2008 heeft genomen.
De beroepscommissie acht zich thans derhalve daarover onvoldoende voorgelicht en zal de behandeling van dit onderdeel van het beroep aanhouden, opdat de Staatssecretaris schriftelijk nadere informatie en stukken omtrent het bovenstaande zal verstrekken
binnen uiterlijk een maand na ontvangst van deze uitspraak.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover gericht op de vermeende beslsising tot het bepalen van de wachtlijstdatum op de v.i.-datum, ongegrond.

De beroepscommissie houdt de behandeling van het beroep voor het overige aan, opdat de Staatssecretaris de onder 4. vermelde informatie zal verstrekken binnen uiterlijk een maand na ontvangst van de uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 juli 2008

secretaris voorzitter

Naar boven