Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1869/TPT, 4 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1869/TPT

betreft: [klager] datum: 4 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft nogmaals kennis genomen van de stukken betreffende het beroep van

[...], verder te noemen klager,

waaronder thans ook de uitspraak van de beroepscommissie van 17 november 2004.

Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de beroepscommissie geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan vijf maanden in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM),het door klager ingestelde beroep tegen de beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister, tot verlenging van klagers passantentermijn, welke ten tijde van het instellen van het beroep negen maanden bedroeg,gegrond verklaard en de bestreden beslissing - voorzover hier van belang - vernietigd wegens strijd met het recht. De beroepscommissie heeft daarbij de beslissing omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming aangehouden ompartijen in de gelegenheid te stellen hun visie hieromtrent aan de beroepscommissie kenbaar te maken.

Bij brief van 29 november 2004 heeft klager zijn standpunt kenbaar gemaakt omtrent de toekenning van een tegemoetkoming en de hoogte daarvan.

Bij brief van 16 februari 2005 heeft de Minister zijn standpunt kenbaar gemaakt omtrent toekenning van een tegemoetkoming en de hoogte daarvan.

Blijkens inlichtingen van de afdeling Individuele TBS Zaken van het Ministerie van Justitie, ontvangen op 29 april 2005, is klager op 4 mei 2005 geplaatst in de tbs-inrichting De Rooyse Wissel te Venray.

1. De standpunten
a. Standpunt van de Minister
De Minister is van oordeel dat het in de rede ligt het toekennen aan tbs-passanten van een passantenvergoeding voor het leed, veroorzaakt door het wachten op plaatsing in een tbs-inrichting, voort te zetten. Voorgesteld wordt devergoeding in lijn met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als volgt aan te passen. In de zevende, achtste en negende maand wordt € 350,-- per maand uitgekeerd, in de maanden tien, elf en twaalf €475,-- per maand, in de drie daarop volgende maanden € 600,-- per maand en zo voort.
Gelet op de bedragen die vóór de uitspraak [van het EHRM] door de beroepscommissie zijn vastgesteld, lijkt deze oplossing logisch in het licht van de huidige uitspraak en consistent met de door de beroepscommissie gehanteerdemaatstaf inzake de passantenvergoeding.

b. Standpunt van klager
Klager acht een tegemoetkoming van € 1000,-- met ingang van de zesde maand van zijn passantentermijn passend, met dien verstande dat deze tegemoetkoming telkens zou moeten worden verhoogd met € 200,-- per maand na iedere driemaanden die hij langer moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting. Daarnaast wil klager zo snel mogelijk geplaatst worden in een tbs-inrichting.

2. De beoordeling
De Minister is ingevolge artikel 68, vierde lid, in verbinding met artikel 66, zesde lid, Bvt gehouden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dateen passant wiens beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is gegrondverklaard, zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Het EHRM heeft in de door de Minister bedoelde uitspraak overwogen dat in het bijzonder vanwege de belangrijke plaats die artikel 5 in het EVRM inneemt gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid en daaraan toegevoegddat aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging bij de aanvang van de behandeling de kans op succes daarvan ook reeds binnen de eerste tweejaarsperiode van de tbs-maatregel beïnvloeden,waarmee bovendien de kans op verlenging van de maatregel correspondeert. Tegen die achtergrond is aannemelijk dat het uitstellen van de plaatsing bij klager heeft geleid tot een niet ongedaan te maken onzekerheid alsmede totongenoegen en frustratie.

De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager in verband met de vernietiging van de bestreden beslissing een geldelijke tegemoetkoming moet worden toegekend (art. 68, vierde lid, in verbinding met art. 66, zevende lid, Bvt). Derechtsgevolgen van de vernietigde beslissing betreffen in dit geval het tijdvak vanaf het verstrijken van een passantentermijn van negen maanden tot aan de plaatsing in een tbs-inrichting. Een redelijke toepassing van het rechtbrengt evenwel mee dat de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de zevende maand van de passantentermijn.

De beroepscommissie is van oordeel dat de door de Minister voorgestelde trapsgewijze toenemende tegemoetkoming goed aansluit op de tot dusverre door de beroepscommissie gehanteerde systematiek, zij het dat de beroepscommissie vanoordeel is dat de datum waarop het EHRM zijn uitspraken in de zaken Brand en Morsink heeft gedaan (11 mei 2004) beslissend is en niet een later tijdstip waarop bleek dat een herziening van die uitspraken er niet meer van zou komen.

De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klagerals tbs-passant in een huis van bewaring (h.v.b.) zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van eenperiode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

3. De uitspraak
De beroepscommissie stelt vast dat aan klager, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,-- per maand vanaf de
dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting is verwezenlijkt, met
dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 4 mei 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven