Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0220/TR, 23 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/220/TR

betreft: [klager] datum: 23 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 23 januari 2007 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.J. Lieftink om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist dat klager in aanmerking komt voor een passantenvergoeding met ingang van de zevende maand van zijn passantentermijn van € 350,= per maand tot het moment dat hij geplaatst wordt in een tbs-inrichting. Dit bedrag wordt
driemaandelijks vermeerderd met € 125,= per maand.

2. De standpunten
Door klager is aangevoerd dat om een welwillende houding wordt verzocht voor wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep. De beroepscommissie hanteert als uitgangspunt zes maanden. Deze lijn moet gelet op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag
van
27 april 2006 als verouderd worden gezien. Ook het EVRM heeft een andere uitleg. Een beroep wordt gedaan op jurisprudentie m.b.t. artikel 5 EVRM, X v Verenigd Koninkrijk, 5 november 1981, Weeks, Droogenbroeck 24 juni 1982, E v Noorwegen, Thynne, Wilson
en Cunnel rechtsoverweging 69. Voorts wordt verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden, parketnummer 24-000695-03, [...]. Het EVRM en het Nederlandse Strafprocesrecht,
blz. 45 Wolters-Noordhoff. Er is schending van de artikelen 1, 5, 6 en 15 EVRM. Voorts wordt verwezen naar de arresten in Rutten en Brand/Morsink van het Europese Hof.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De brief van 23 januari 2007 is ten onrechte aangemerkt als een voor beroep vatbare beslissing. De brief heeft een informatief karakter en bevat een aanbod voor een financiële tegemoetkoming op basis van een uitspraak van het EVRM. Het beroep wordt
niet-ontvankelijk geacht.
Indien de beroepscommissie anders oordeelt, wordt aangevoerd dat de beroepscommissie het uitgangspunt hanteert dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, EVRM. Indien en voor zover de passantentermijn zes
maanden of langer heeft geduurd wordt een vaste tegemoetkoming toegekend. In het beroep van klager wordt geen aanleiding gezien om van deze jurisprudentie en het daarop gebaseerde beleid af te wijken. Bekend is dat het gerechtshof Den Haag bij arrest
van 27 april 2006 een passantentermijn van ten hoogste vier maanden toelaatbaar heeft geacht. De Staat heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing. Indien het cassatieberoep er toe leidt dat er over een langere periode recht ontstaat op een
passantenvergoeding dan zal de Staat een aanvullend bedrag betalen overeenkomstig de normen zoals die volgen uit de einduitspraak op het cassatieberoep. Verzocht wordt om het beroep ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klagers beroep gericht is tegen een beslissing van de Minister die een (vermeende) schending van de in artikel 69, eerste lid aanhef en onder f, Bvt inhoudt, te weten een beperking van een recht dat klager op
grond
van een bij of krachtens de wet of enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. De beroepscommissie zal klager derhalve ontvangen in zijn beroep.

De beroepscommissie is, gehoord de Minister en gelet op haar jurisprudentie d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te
worden
vastgesteld op een bedrag van € 350,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit
bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand. Dit komt feitelijk overeen met de door de Minister aan klager aangeboden tegemoetkoming. De
beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing niet in strijd is met enig recht en ook niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt en zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven