Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0109/TP en 10/0521/TR, 20 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/109/TP en 10/521/TR

betreft: [klager] datum: 20 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. K.D. Regter, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen het uitblijven van beslissingen respectievelijk tegen de beslissing van 8 februari 2010 van de (toenmalige) Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing van 8 februari 2010.

De beroepscommissie heeft de Minister van Justitie (hierna: Minister) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. K.D. Regter om het beroep schriftelijk toe te lichten.

In verband met de inwerkingtreding op 4 augustus 2010 van het Besluit van de Minister van 24 juli 2010 tot wijziging van - voor zover in deze zaak van belang- de Penitentiaire maatregel in verband met de schrapping van de bepaling dat de plaatsing van
een veroordeelde die tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging is opgelegd, in beginsel geschiedt nadat eenderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd (Staatsblad 2010, 312) zijn klager, zijn raadsman en de Minister in de
gelegenheid gesteld om schriftelijk hun visie op de gevolgen van de inwerkingtreding van dit besluit te geven. De ontvangen reacties zijn ter kennisneming naar partijen gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
1.1 De Staatssecretaris heeft geen beslissing genomen tot vervroegde plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) en tot verlenging van de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een tbs-inrichting.

1.2 De Staatssecretaris heeft klager bij brief van 8 februari 2010 meegedeeld dat zijn terbeschikkingstelling (tbs) zal aanvangen op 8 juli 2012 en dat hij vanaf dat moment als tbs-passant zal worden aangemerkt.

2. De feiten
Klager is bij op 8 september 2009 onherroepelijk geworden arrest van het Hof Arnhem van 2 juni 2008 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek én ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd. De v.i.-datum van klager is 8 juli 2012.
Bij brief van 10 november 2009 heeft de Staatssecretaris de Tweede Kamer ingelicht over het voornemen om de artikelen 42 en 43 Penitentiaire maatregel (Pm) te herzien en meegedeeld dat vooruitlopend op het wijzigingsbesluit uitvoering van de in deze
artikelen neergelegde zogenaamde Fokkensregeling met ingang van 10 november 2009 is bevroren.
Bij brief van 8 februari 2010 heeft de Staatssecretaris klager meegedeeld dat zijn terbeschikkingstelling (tbs) zal aanvangen op 8 juli 2012 en dat hij vanaf dat moment als tbs-passant zal worden aangemerkt.
Bij brief van 8 februari 2010 heeft de Staatssecretaris aan klagers raadsman meegedeeld dat bovengenoemd arrest op 8 september 2009 onherroepelijk is geworden en dat klager op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting is geplaatst.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad.

3. De standpunten
Door en namens klager zijn de beroepen, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt toegelicht.
Op 10 juli 2009 is eenderde van de aan klager opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd en komt klager op grond van artikel 42 (oud) (Pm) in aanmerking voor doorplaatsing naar een tbs-inrichting. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie
bestaat
een recht daarop en kan slechts in individuele gevallen daarvan worden afgeweken. De Minister heeft daaromtrent geen argumenten naar voren gebracht. Ten onrechte is klager nog niet doorgeplaatst en is daarover ook nog geen beslissing genomen. Evenmin
is
een beslissing genomen over verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting geplaatst had moeten zijn, de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt (de beroepscommissie leest: de wachttermijn als bedoeld in artikel 76 Penitentiaire
beginselenwet, Pbw). Klager loopt door het onrechtmatig niet plaatsen schade op en wenst daarom een schadevergoeding te ontvangen.
Volgens de Minister zou de eenderde datum liggen op 8 september 2009, volgens klager moet dat 10 juli 2009 zijn. Op beide data was in ieder geval de Fokkensregeling geldend recht. Beide data liggen vóór de datum van 10 november 2009, waarop de
Fokkensregeling is bevroren.
Het is onrechtmatig om klager reeds verworven rechten te onthouden. De Minister heeft als overgangsrecht slechts bepaald dat de al op basis van de Fokkensregeling in een inrichting verblijvende mensen daar mogen blijven. De Minister verliest daarbij
een
handvol veroordeelden uit het oog die op grond van het positief geldend recht reeds aanspraak op tenuitvoerlegging van de Fokkensregeling konden maken.
In de door de Minister genoemde PPC’s wordt psychische zorg geboden. Deze zorg mag niet gelijk gesteld worden met, en in de plaats komen van, behandeling met het oog op gedragsverandering en het terugbrengen van het gevaar voor de maatschappij dat van
de betrokkene uitgaat.

Namens de Minister is inzake de beroepen, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager komt vanaf 8 september 2009, derhalve niet 10 juli 2009, in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs-maatregel, omdat op 8 september 2009 de Hoge Raad het ingediende cassatieberoep heeft verworpen en de aan klager opgelegde
gevangenisstraf en tbs daarmee onherroepelijk zijn geworden.
Als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de afgelopen periode kan plaatsing van klager in een inrichting conform artikel 42 (oud) Pm geen doorgang vinden. Het gaat om een aantal, reeds voorziene, uitvoeringsproblemen van de Fokkensregeling en
veranderingen in de uitvoeringspraktijk sinds de capaciteitsproblemen binnen de tbs-inrichtingen grotendeels zijn opgelost. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot nieuwe inzichten, die aanleiding zijn de Fokkensregeling te heroverwegen en af te
schaffen.
Vooruitlopend op het wijzigingsbesluit is de uitvoering van de Fokkensregeling met ingang van 10 november 2009 bevroren. Vanaf die datum komt klager daardoor niet langer in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs. Klager kan geen
recht
op plaatsing in een kliniek ontlenen aan artikel 42 (oud) Pm. De Minister beslist op welk moment een gedetineerde met een combinatievonnis in een kliniek wordt geplaatst.
Van strijd met enige wet- en/of regelgeving is geen sprake.
De Fokkensregeling is neergelegd in een algemene maatregel van bestuur. De Minister is bevoegd een algemene maatregel van bestuur te allen tijde te wijzigen. Ook is hij bevoegd de uitvoering van de Fokkensregeling in afwachting van de totstandkoming
van
een wijzigingsbesluit op te schorten.
Ook op basis van het in werking getreden wijzigingsbesluit van 24 juli 2010 komt klager niet in aanmerking voor vervroegde opname in een tbs-kliniek. Klager is regulier gedetineerd en is niet detentieongeschikt.
Indien de beroepen desondanks gegrond worden verklaard, is er geen rechtsgrond voor een tegemoetkoming, nu de v.i.-datum op 8 juli 2012 is bepaald en aan klagers verblijf in een penitentiaire inrichting de titel van gevangenisstraf ten grondslag ligt.

4. De beoordeling
Aan de orde zijn de hierboven onder 1.1 en 1.2 genoemde beslissingen van de Staatssecretaris, die er op neer komen dat ten aanzien van klager geen uitvoering wordt gegeven aan de Fokkensregeling, vanwege het op 10 november 2009 kenbaar gemaakte
voornemen om deze regeling af te schaffen en de op 10 november 2009 gedane mededeling dat in verband daarmee vanaf die datum geen plaatsingsbeslissingen meer worden genomen.

De Fokkensregeling is hangende het beroep formeel door de
Minister afgeschaft bij eerdergenoemd Besluit van 24 juli 2010. Dit Besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in werking getreden. Artikel III van dit Besluit bepaalt dat het Besluit geen gevolgen heeft
voor veroordeelden die op het tijdstip waarop het in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

Artikel 13, tweede lid, WvSr bepaalt dat op regelmatige tijdstippen wordt beoordeeld of een veroordeelde tot gevangenisstraf aan wie tevens de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, dient te worden geplaatst in een
tbs-inrichting, alsmede dat de Minister daaromtrent nadere regels stelt (‘Wet Fokkens’).

De in artikel 13, tweede lid, WvSr bedoelde nadere regels zijn neergelegd in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm conform de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van de Wet Fokkens (Tweede Kamer, 1994/1995, 24 256, nr. 3, pagina 5),
inhoudende dat vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting in beginsel plaatsvindt nadat eenderde van de opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, alsmede dat onder een aantal niet-limitatief opgesomde omstandigheden betrekking hebbende op de individuele
omstandigheden van de betrokkenen (Fokkenswachtenden genoemd) tot eerdere of latere plaatsing kan worden besloten (‘Fokkensregeling’).

Krachtens artikel 76 Pbw dient binnen zes maanden na de bedoelde eenderde datum plaatsing in een tbs-inrichting te volgen en kan de Minister deze termijn telkens met drie maanden verlengen als hij van oordeel is dat plaatsing binnen de genoemde termijn
van zes maanden niet mogelijk is.

Het uitgangspunt van de ten tijde van het geven van de bestreden beslissingen geldende wettelijke regeling is derhalve vervroegde plaatsing van gedetineerden met zowel gevangenisstraf als tbs in een tbs-inrichting na het uitzitten van eenderde van de
gevangenisstraf, tenzij op grond van individuele omstandigheden zoals (niet-limitatief) genoemd in artikel 43 (oud) Pm is besloten tot een eerdere of latere plaatsing.

Vast staat dat klager bij toepassing van de Fokkensregeling, die gold tot 4 augustus 2010, in aanmerking komt voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vanaf 8 september 2009, op welke datum het ingediende cassatieberoep tegen het arrest van het
Hof Arnhem van 2 juni 2008 is verworpen en de oplegging van de gevangenisstraf en tbs aan klager onherroepelijk is geworden, terwijl eenderde van de opgelegde gevangenisstraf inmiddels was verstreken.

Klager had derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, zoals uitgewerkt in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm, en artikel 76 Pbw rechtens een aanspraak op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting binnen zes maanden vanaf 8 september 2009 en had
derhalve in de periode van 8 september 2009 tot en met 7 maart 2010 in een tbs-inrichting geplaatst moeten worden. Vanaf laatstgenoemde datum had klager op de wachtlijst moeten worden geplaatst als plaatsing in een tbs-inrichting, bijvoorbeeld vanwege
het nog niet beschikbaar zijn van een plaatsingsmogelijkheid, nog niet mogelijk zou zijn.

De Staatssecretaris heeft klager in strijd met het op 8 september 2009 geldende artikel 42 (oud) Pm niet in aanmerking laten komen voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting.
De Staatssecretaris heeft in de periode tussen 8 september 2009 en 8 februari 2010 geen beslissing als bedoeld in artikel 76 Pbw genomen in verband met het bij brief van 10 november 2009 aangekondigde voornemen de Fokkensregeling af te schaffen en
vanaf
die datum geen uitvoering meer te geven aan die regeling.
De Staatssecretaris heeft bij brief van 8 februari 2010 meegedeeld dat klagers tbs zal aanvangen op 8 juli 2012 en dat klager vanaf dat moment als tbs-passant zal worden aangemerkt.

De Staatssecretaris c.q. de Minister heeft niet aangegeven welke wettelijke basis er was voor opschorting van de Fokkensregeling, door de Staatssecretaris ten grondslag gelegd aan de bestreden beslissingen. Ook anderszins is de beroepscommissie niet
gebleken van een dergelijke basis. Als zodanig kunnen niet worden aangemerkt de redenen die de Staatssecretaris en de Minister hebben aangevoerd voor opschorting van de Fokkensregeling, te weten de hierboven onder 3. in het standpunt van de Minister
weergegeven gewijzigde omstandigheden. Deze hebben geleid tot aanpassing van de Pm, ingaande op 4 augustus 2010 en vormen naar het oordeel van de beroepscommissie geen rechtvaardiging om vooruitlopend daarop - in strijd met de op dat moment bestaande
wettelijke regeling - de Fokkensregeling op te schorten.

De Staatssecretaris heeft ten aanzien van klager geen individuele gronden als bedoeld in artikel 43 (oud) Pm aangevoerd ter motivering van de beslissing van 8 februari 2010 om geen uitvoering te geven aan de in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm
neergelegde
Fokkensregeling en aan een daadwerkelijke plaatsing in een tbs-inrichting als bedoeld in artikel 76 Pbw.
Evenmin is capaciteitstekort aangevoerd als reden om klager in de periode van 8 september 2009 tot 7 maart 2010 niet in een tbs-inrichting te plaatsen.

De bestreden beslissingen van de Staatssecretaris zijn derhalve onrechtmatig. Het onrechtmatig karakter van die beslissingen, die ten grondslag liggen aan de ingestelde beroepen, wordt niet met terugwerkende kracht weggenomen door de inwerkingtreding
nadien op 4 augustus 2010 van bovengenoemd Besluit van de Minister van 24 juli 2010.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen zijn de bestreden beslissingen in strijd met de wet. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard.

Nu de bestreden beslissingen dienen te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt en artikel 69, vijfde lid van de Bvt de
Minister opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak - derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, de artikelen 42 en 43 (oud) Pm en artikel 76 Pbw - een nieuwe beslissing te nemen.

Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken dient een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie is, gehoord de Minister en gelet op haar vaste jurisprudentie sinds de uitspraken van 4
mei 2005 (04/1869/TPT) en 21 november 2008 (08/2135/TP), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,= per maand vanaf 7 maart 2010
- zijnde de datum waarop de zes maanden termijn van artikel 76 Pbw is verstreken - tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie
maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden beslissingen.
Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

De beroepscommissie bepaalt dat aan klager, ten laste van de Minister, een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,= per maand vanaf 7 maart 2010 tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande
dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i.wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven