Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0668/GV, 19 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/668/GV

betreft: [klager] datum: 19 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 maart 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking gevraagd teneinde de noodzakelijke hulp enbijstand aan zijn jonge hulpbehoevende gezin te kunnen geven. Klagers echtgenote is zwaar depressief geworden en daarom niet meer in staat om voor het gezin te zorgen. Een zoontje van klager heeft daarnaast een zelfmoordpogingondernomen. Omdat de vader in een Roma-familie een onmisbare factor is en omdat de hulpverleningsinstanties voor dit gezin geen soelaas bieden is een strafonderbreking absoluut noodzakelijk. Klagers persoonlijke belang dient daaromin dit geval zwaarder te wegen dan het algemene belang van strafvervolging. Zulks geldt temeer nu het verblijf in een inrichting door klager als Roma ondragelijk wordt ervaren. Hij kan niets doen voor zijn gezin, waarvan hij weetdat het er slecht mee gaat. Een lang strafrestant mag in dit geval niet redengevend zijn om klager geen strafonderbreking toe te staan. De resocialisatie van klager en de (psychische) gezondheid van zijn jonge gezin zijn daarvoor tezwaarwegend.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak d.d. 15 februari 2005 (kenmerk (05/142/GV) het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om strafonderbreking gegrond verklaard. Aan de selectiefunctionaris werd daarbij opgedragen eennieuwe beslissing te nemen. Daarbij werd de selectiefunctionaris met name verweten tot zijn beslissing te zijn gekomen zonder tevoren de medisch adviseur van het ministerie van justitie te raadplegen. Alvorens tot zijn beslissingvan 18 maart 2005 te komen heeft de selectiefunctionaris daarom advies gevraagd aan de medisch adviseur. Namens de medisch adviseur heeft de selectiefunctionaris aan de inrichting waar klager verblijft, verzocht om te zorgen voor detoestemming van klagers partner voor het inwinnen van nadere medische gegevens. De medisch adviseur heeft op 8 maart 2005 aangegeven geen machtiging te hebben ontvangen van klagers echtgenote en hij zal zich daarom onthouden van eenadvies. Naar de mening van de adviseur is vooral sprake van maatschappelijke problematiek. Op 15 maart 2005 heeft de medisch adviseur aangegeven dat hij thans wel een dergelijke machtiging heeft ontvangen maar dat er geen anderadvies wordt gegeven dan op 8 maart 2005. Door de selectiefunctionaris is het verzoek om strafonderbreking vervolgens opnieuw beoordeeld.
Klagers gezinssituatie is verre van ideaal. Er is wel hulpverlening voor klagers gezin opgezet maar dit wordt, met verwijzing naar de Roma-cultuur, geweigerd en aangegeven wordt dat de vader van het gezin uitkomst dient te bieden.Zonder klager daarvoor een extra verwijt te maken, is het een feit dat de situatie waarin het gezin van klager terecht is gekomen, met name te wijten valt aan de omstandigheid dat klager tot een lange gevangenisstraf veroordeeld isterzake van het plegen van misdrijven. Voorzover door de raadsman van klager wordt aangevoerd dat er sprake is van een jong gezin, geldt dat met name de oudere kinderen inmiddels een leeftijd hebben dat zij iets voor het gezinzouden kunnen betekenen. Klagers echtgenote is opgevangen door het maatschappelijk werk en daarnaast is ook de jeugdreclassering betrokken bij de gezinsproblematiek. Ook is er familie die de helpende hand wil bieden. Er is daaromop zich voldoende hulpverlening georganiseerd rond klagers gezin maar dit wordt door dat gezin, met een beroep op de Roma-cultuur, niet geaccepteerd. De selectiefunctionaris is van mening dat er geen aanleiding is voor het (alsnog)toekennen van een strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Arnhem-Zuid heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven niet akkoord te gaan met een strafonderbreking.
De Medisch Adviseur van het ministerie van justitie heeft zich onthouden van advies nu er in zijn ogen geen sprake is van een medische maar van een maatschappelijke problematiek.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens diefstal, overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie, oplichting en opzetheling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12juli 2007.

Op grond van artikel 34 van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de regeling)) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerende levenspartnerof kind. Voor de beantwoording van de vraag of van een dergelijke omstandigheid sprake is heeft de beroepscommissie in haar eerdere uitspraak d.d. 15 februari 2005 (met kenmerk 05/142/GV) overwogen dat aan de medisch adviseur hadmoeten worden verzocht om advies, zulks gelet op de schriftelijke verklaringen van De Gelderse Roos, een Gz-psycholoog en de Jeugdzorg Gelderland, die aangaven het verzoek om strafonderbreking te ondersteunen omdat er sprake was vanernstige (psychische) problemen binnen klagers gezin. Namens de Minister is daarom aan de medisch adviseur om advies gevraagd en deze heeft aangegeven zich van een advies te onthouden, omdat het met name maatschappelijke problemenzou betreffen waarin klagers gezin zich bevindt. Nu aannemelijk moet worden geacht dat de problemen in klagers gezin met name van maatschappelijke aard zijn en er voldoende aanbod tot hulp is van (maatschappelijke)hulpverleningsinstanties en familieleden, is er naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager strafonderbreking te verlenen. De omstandigheid dat klager en zijn gezin geen gebruik wensen te maken van diegeboden hulpmogelijkheden, komt voor hun rekening en risico en maakt dit oordeel niet anders.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven