Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1868/GB, 9 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1868/GB

betreft: [klager] datum: 9 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat teWijk bij Duurstede, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 augustus 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op 30 september 2004 zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, en de heer [...], selectiefunctionaris, bijgestaan door mr. [...], landsadvocaat, door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 juni 2002 gedetineerd. Hij verblijft thans in het h.v.b. van de EBI. Klager verblijft in voorlopige hechtenis terzake van verdenking van overtreding van het bepaalde in artikel 2 van de Opiumwet.Aansluitend is er sprake van vreemdelingenbewaring terzake van een toelaatbaar verklaard uitleveringsverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland.

2.2. Bij uitspraak van de beroepscommissie d.d. 22 juli 2004 (kenmerk 04/861/GB) is het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 29 april 2004 gegrond verklaard, is die beslissing vernietigd en is aan deselectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de beslissing van de beroepscommissie. De selectiefunctionaris heeft bij zijn beslissing van 13 augustus 2004 besloten klager te plaatsen in heth.v.b. van de EBI.

3. De standpunten
3.1. Klager, diens raadsman, de selectiefunctionaris en de landsadvocaat hebben hun standpunt in beroep nader toegelicht zoals is weergegeven is het daarvan opgemaakte verslag. Dat verslag, waaronder begrepen de bijlagen, is aandeze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught d.d. 11 augustus 2004 is aangegeven dat de inrichting handhaving van klager in de EBI adviseert. Als reden voor dat advies is aangegeven dat er tegen klager tweeuitleveringsverzoeken voorliggen waarvan er een (naar Duitsland) inmiddels toelaatbaar is verklaard en dat klager in staat is gebleken om vanuit de EBI contacten met derden (een interview in Vrij Nederland en contact met eenjournaliste) heeft weten te onderhouden buiten medeweten van de EBI. Voorts is verwezen naar het rapport van het Gedetineerden recherche informatiepunt d.d. 9 augustus 2004.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 11 augustus 2004 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager ontkent alle zaken en zegt in alle zaken onschuldig te zijn. Met betrekking tot het uitleveringsverzoek van Servië en Montenegro heeft klager aangegeven dat dit een oude zaak betreft en dat klager ten tijde van het bewind vanMilosevic in de oppositie zat. Het uitleveringsverzoek houdt daar verband mee en klager wil graag uitgeleverd worden naar Servië en Montenegro. Ook de uitlevering aan Duitsland zou volgens klager politieke achtergronden hebben. Tenaanzien van de strafzaak waarvoor hij thans preventief is gedetineerd heeft klager aangegeven ene [...] niet te kennen. Klager doet alle tegen hem verzamelde informatie af als onzin. Klager heeft aangegeven dat hij contact met demedia moet opzoeken om er voor te zorgen dat zijn situatie objectief zal worden beoordeeld. Klager heeft aangegeven dat de in Nederland tegen hem spelende zaken mogelijk zijn gestoeld op wraakgevoelens. Geen van de redenen dieworden aangevoerd voor zijn detentie in de EBI berusten op enige grond.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager – blijkens de beschikbare informatie – onverminderd moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk en als zéér gewelddadig. Blijkens actuele en concrete informatie isgebleken dat klager voornemens zou zijn om na zijn vrijlating een politieman te laten liquideren. Bovendien zou hij organisator zijn van een liquidatie, welke in 2004 plaats heeft gevonden. Klager is op dit moment preventiefgedetineerd terzake van de verdenking van overtreding van de Opiumwet. Voorts is klagers uitlevering aan Duitsland onherroepelijk verklaard. Ten aanzien van klager loopt voorts nog een verzoek om uitlevering aan Servië enMontenegro, zulks in verband met zeer ernstige, gewelddadige delicten waarvan hij wordt verdacht. De selectiefunctionaris verwijst voorts naar hetgeen eerder ten aanzien van klager naar voren is gebracht bij gelegenheid van debehandeling van het beroep tegen zijn plaatsing in de EBI (kenmerk 04/861/GA). Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en zou leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde. Gelet op een en anderheeft de selectiefunctionaris besloten tot handhaving van klager in de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Door en namens klager is allereerst aangevoerd dat hij (steeds) is gehoord terwijl hij geboeid was en dat zulks in strijd is met het bepaalde in artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentelevrijheden (EVRM).
Hoewel de beroepscommissie zich realiseert dat het geboeid horen voor klager ongemak met zich brengt, is een dergelijk horen – gelet op de alle in aanmerking komende omstandigheden, niet strijdig met het bepaalde in artikel 3 vanhet EVRM.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft klagers uitlevering aan Duitsland toelaatbaar geacht. Voorts is om klagers uitlevering verzocht door de republiek Servië en Montenegro. Duitsland heeft aangegeven zich niet te zullen verzettentegen een eventuele uitlevering van klager aan Servië en Montenegro. Beide uitleveringsverzoeken zijn gestoeld op de verdenking dat klager betrokken is geweest bij ernstige geweldsmisdrijven. De beroepscommissie acht het van belangdat klagers uitlevering ongestoord kan verlopen.
Die ongestoorde uitlevering kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het gedrang komen indien klager in een minder beveiligde inrichting dan de EBI zijn detentie zou ondergaan. Klager is immers in staat om – ondanks het zeerstrenge regime van de EBI – niet toegelaten contacten te onderhouden met vertegenwoordigers van de pers. Voorstelbaar is dat klager in een minder beveiligde inrichting verdergaande (niet toegelaten) contacten onderhoudt met debuitenwereld, welke contacten tot doel kunnen hebben dat klager zich (al dan niet met gebruikmaking van geweld van buitenaf) zou kunnen onttrekken aan zijn detentie. De beroepscommissie acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogenaannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.

De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven