nummer: 04/861/GB
betreft: [klager] datum: 22 juli 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Boone,advocaat te Wijk bij Duurstede, namens
[...], geboren op [1962], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 april 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager en zijn raadsman mr. J.B. Boone zijn op 25 juni 2004 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 juni 2002 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de EBI.
2.2. Klager onderging een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf is op 17 maart2004 geëindigd. Op 17 maart 2004 is klager opnieuw in voorlopige hechtenis genomen. De tenuitvoerlegging van deze voorlopige hechtenis is geëindigd op 9 juli 2004. Aansluitend is klager in bewaring genomen in afwachting van zijnuitlevering.
2.3. Bij uitspraak van de beroepscommissie van 23 april 2004, met nummer 04/234/GB, is het beroep van klager, gericht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 4 februari 2004 strekkende tot verlenging van klagersverblijf in de gevangenis van de EBI gegrond verklaard en aan de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De selectiefunctionaris heeft bij beslissing van 29 april 2004 besloten tot verlenging van diensverblijf in de EBI en tot plaatsing van klager in het huis van bewaring van de EBI.
3.
De standpunten
3.1. Door klagers raadsman is het beroep tegen de beslissing om klager in de EBI te plaatsen als volgt - zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager begrijpt niet dat hij nog steeds in de EBI moet verblijven terwijl zijn gevangenisstraf op 20 maart 2004 afliep. Het gaat op dit moment niet echt goed met klagers fysieke toestand. Zo heeft hij – terwijl hij eerder geen brildroeg – thans ten gevolge van de voortduring van zijn verblijf in de EBI een bril nodig. Hij verblijft nu in voorlopige hechtenis omdat er onderzoek wordt gedaan in een tegen hem lopende strafzaak. Het betreft hierbij een ouderestrafzaak die betrekking heeft op twintig kilo heroïne. Daar loopt inmiddels al vier jaar onderzoek voor. Klager is van mening dat deze strafzaak zijn verdere verblijf in de EBI niet rechtvaardigt. Klager is van mening dat, indienhij nog langer in de EBI zou moeten verblijven, de officier van justitie zich in dat geval zou moeten uitlaten over de noodzaak van een langer verblijf. De informatie van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (GRIP) betreftonvoldoende harde informatie. Ook is de daarin genoemde getuige niet langer beschikbaar. Mogelijk lijkt klager een gevaarlijk persoon maar daar zijn geen concrete aanwijzingen voor.
Klager heeft het beroep nog als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht
Klager heeft begrepen dat zijn eerder opgelegde gevangenisstraf op 20 maart 2004 was beëindigd. Klager begrijpt dan ook niet waarom hij nog steeds in de EBI moet verblijven en niet is vrijgelaten. Klager weet dat hij thans invoorlopige hechtenis verblijft. Hij is echter van mening dat daarbij sprake is van een wettelijke fout. De beroepscommissie heeft zijn eerdere beroep tegen de verdere plaatsing in de EBI gegrond verklaard. Een personeelslid zeivervolgens tegen klager, dat hij zou worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Vervolgens kwam er een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding bij klager en die maakte aan klager duidelijk dat klager slechtsnaar een andere cel zou worden overgeplaatst. Reden voor die interne overplaatsing was dat klager preventief zou worden ingesloten. Klager is van mening dat hij een voorbeeldig gedetineerde is. Uit de GRIP- en politie-informatieblijkt niet van enig vluchtgevaar. Overigens is klager onschuldig en heeft hij de hem opgelegde disciplinaire straf uitgezeten. Er is op dit moment eigenlijk alleen sprake van oude verdenking met betrekking tot handel in drugs. Daarheeft klager echter niets mee van doen. Klager is vader van vijf kleine kinderen. Het gaat slecht met zijn kinderen omdat klager niet bij hen kan zijn. Klager is een goede vader en mist zijn kinderen erg.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 21 januari 2004, opgemaakt in het kader van de verlenging van klagers verblijf in de EBI d.d. 4 februari 2004, is aangegeven dat de inrichting een verlenging vanklagers verblijf in de EBI adviseert. Als redenen voor dat advies wordt verwezen naar de toelaatbaar verklaarde uitlevering naar Duitsland. Voorts wordt verwezen naar de redenen voor klagers plaatsing in de EBI, welke onverkortaanwezig zouden zijn.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 21 januari 2004, in het kader van de verlenging van klagers verblijf in de EBI d.d. 4 februari 2004, in de EBI heeft gesproken heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangevoerd dat het voorstel tot verlenging van zijn EBI-status onterecht is. Hij ontkent alle aantijgingen, zoals hij ook eerder heeft gedaan. Klager heeft op zich geen problemen met het regime in de EBI en zijnverblijf aldaar, voor zover het voor zijn eigen veiligheid is. Het bezoek achter glas, van met name zijn kinderen, valt hem zwaar. Klager heeft nog een aantal strafzaken open staan die betrekking hebben op de verdenking van hetdeelnemen bij een tweetal moorden en deelname bij een poging tot invoer van heroïne. De selectiefunctionaris heeft geadviseerd klagers EBI-staus te verlengen op grond van de eerder aangevoerde argumenten, de nog openstaandestrafzaken en zijn eventuele uitlevering naar Duitsland. De hiervoor genoemde omstandigheden en de mediagevoeligheid van klagers strafzaak maken klager tot een gedetineerde die tot de EBI-populatie dient te behoren. Een eventueleontsnapping van klager zal tot grote maatschappelijke onrust leiden.
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager inmiddels sedert 17 maart 2004 preventief is gehecht. De selectiefunctionaris verwijst naar de door hem in het kader van de behandeling van het beroep met kenmerk 04/234/GBovergelegde stukken. De beroepscommissie heeft toen het beroep op formele gronden gegrond verklaard. De selectiefunctionaris heeft, conform het advies van de selectieadviescommissie, klager geplaatst in het huis van bewaring van deEBI. De gronden voor zijn (verdere) verblijf in de EBI zijn nog steeds dezelfde als die welke in februari geleid hebben tot de (vernietigde) verlenging van klagers verblijf in de EBI.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 26 van eerdergenoemde Regeling wordt een in de EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, uit de EBI geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting in ernstig gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.
4.5. De beroepscommissie stelt vast dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen sprake was van een strafrestant van meer dan anderhalf jaar, nu de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf op 17 maart 2004is beëindigd en hij op die datum in verzekering is gesteld. Aansluitend is zijn bewaring en gevangenhouding bevolen. Klagers voorlopige hechtenis is op 9 juli 2004 beëindigd. Hij verblijft thans in bewaring in afwachting vanuitlevering naar de Bondsrepubliek Duitsland. Dit brengt met zich dat er in ieder geval sprake is van één van de in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling genoemde contra-indicaties voor zijn uitplaatsing uit de EBI.
4.6. Bij beslissing van 16 december 2003 (met kenmerk 03/1920/GB) heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de verlenging van zijn plaatsing als afgestrafte in de EBI ongegrond verklaard. Daarbij heeft deberoepscommissie overwogen dat, gelet op de omtrent klager bekende informatie, en dan in het bijzonder zijn gebleken belangstelling voor het personeel en de veiligheidsaspecten binnen de EBI, toen in redelijkheid kon wordengeconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico vormde en dat hij, gelet op het door hem gepleegde delict en de terzake daarvan opgelegde gevangenisstraf, bij een eventuele ontvluchting een onaanvaardbaar risico intermen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
4.7. Bij beslissing van 23 april 2004 is het beroep van klager tegen de verlenging van zijn plaatsing als afgestrafte in de EBI (d.d. 4 februari 2004) gegrond verklaard op de grond dat klager inmiddels niet meer afgestrafte wasmaar in voorlopige hechtenis verbleef en een verblijf in de gevangenis van de EBI mitsdien niet was toegelaten. De selectiefunctionaris heeft klagers verblijf in de EBI bij beslissing van 29 april 2004 andermaal voor de duur van zesmaanden verlengd met de bepaling dat klager zal worden geplaatst in het huis van bewaring van de EBI. De gronden voor die beslissing zijn gelijkluidend aan die van zijn beslissing van 4 februari 2004.
De enige grond voor klagers voortdurende detentie is thans klagers uitlevering naar de Bondsrepubliek Duitsland, welke door de Hoge Raad toelaatbaar is verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat klager thans in Nederland nogstrafrechtelijk wordt vervolgd voor enig geweldsdelict terwijl hij inmiddels de hem opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten. De door de selectiefunctionaris aangevoerde argumenten voor een verlenging van klagers plaatsing in deEBI dateren alle van langere tijd terug en zijn inmiddels deels achterhaald. Het enige ‘nieuwe’ argument is een ambtsbericht van het GRIP d.d. 9 december 2003, inhoudende dat er bij de landelijk officier van justitie vertrouwelijkeinformatie is ontvangen dat er wordt gesproken over het bevrijden van klager en een medegedetineerde. Die informatie kon door de landelijk officier niet op zijn juistheid worden getoetst en was toen van zeer recente datum.
Nu zich bij de stukken geen nadere dan wel aanvullende informatie bevindt die betrekking heeft op de inhoud van dat hiervoor genoemde ambtsbericht, kan dit ambtsbericht, dat niet is getoetst door de landelijk officier van justitie,geen grond zijn voor verlenging van klagers EBI-plaatsing.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat klager (nog langer) valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a of b. De omstandigheid dat klagers uitlevering toelaatbaar isverklaard, maakt dit oordeel niet anders. Die uitlevering kan immers ook in een andere inrichting worden afgewacht.
4.8. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing niet op goede gronden rust. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing daarom vernietigen en de selectiefunctionaris opdragen een nieuwebeslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op
secretaris voorzitter