Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1285/TP, 11 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1285/TP

betreft: [klager] datum: 11 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. W. Anker om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 18 juni 2002 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 3 juli 2002 verlengd tot 30 september 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 september 1991 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd. De gevangenisstraf is tenuitvoergelegd van 28 september 1991 tot 8 oktober 1993. Op 8 oktober 1993 is klager uit detentie ontvlucht. Op 4 december 2001 is hij aangehouden en is de tenuitvoerlegging van degevangenisstraf voortgezet, tot aan de v.i.-datum 26 december 2001. Daarna zijn negen dagen subsidiaire hechtenis tenuitvoergelegd. De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is volgens de Minister ingegaan op 4 januari 2002. Klagerheeft in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo.
Op de datum van de bestreden beslissing was klager nog niet geselecteerd voor plaatsing in een tbs-inrichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Hij wacht al langer dan zes maanden op plaatsing in een tbs-inrichting. De aanvangsdatum van de tbs is 25 december 2001 omdat de negen dagen subsidiaire hechtenis tenonrechte ten uitvoer zijn gelegd, in verband met de verjaring van de desbetreffende geldboetes. De verlengingsbeslissing betreft daarom een verkeerd tijdvak.
Bij de bepaling van klagers plaats op de wachtlijst moet in aanmerking worden genomen dat klager met toepassing van artikel 7, tweede lid, van de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS al een wachttijd van tienmaanden had opgebouwd. Deze regeling heeft betrekking op veroordeelden tot gevangenisstraf, ongeacht of zij gedetineerd zijn of niet. In totaal wachtte klager ten tijde van het instellen van het beroep dus zestien maanden opplaatsing in een tbs-inrichting. ITZ heeft nog geen mogelijkheid gezien om hem te selecteren voor, laat staan te plaatsen in een tbs-inrichting. De wachttijd in het h.v.b. vindt hij zinloos en onnodig. Klager is eind september 1993uit detentie ontvlucht omdat een langdurig verblijf als passant in het h.v.b. in het verschiet lag. Hij is ruim acht jaar voortvluchtig geweest en in die tijd heeft hij redelijk normaal gefunctioneerd in de vrije samenleving. Hijheeft zich in die tijd niet schuldig gemaakt aan misdrijven of overtredingen, heeft normale relaties gehad met mensen in zijn directe omgeving, heeft voortdurend gewerkt en heeft belasting betaald. Klager hoopt op een spoedigetbs-behandeling en een versnelde resocialisatie. Over klagers psychische conditie is d.d. 10 juli 2002 gerapporteerd door gedragsdeskundigen in het kader van zijn gratieverzoek. De inhoud en conclusies van dit rapport pleiten naarklagers mening voor een opname op zeer korte termijn in een tbs-kliniek.
Klager wenst verder in vrijheid te mogen wachten op zijn tbs-plaatsing, al was het maar om de geestelijke teloorgang tijdens het verblijf in het h.v.b. te stoppen.
De conclusie van de forensisch psychiater in diens brief van 5 augustus 2002 is naar klagers oordeel ongefundeerd. Van een „kort oriënterend psychiatrisch onderzoek“ was klagers inziens geen sprake. Die psychiater heeft klagerslechts twee minuten bezocht en heeft hem één vraag gesteld.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing, uitgaande van de in het beroepschrift genoemde datum, tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef hij zes maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een reguliere afdelingvan het h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar was en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Uit de overgelegde medische verklaring d.d. 5 augustus 2002blijkt dat klager op dat moment geschikt was voor verblijf in een h.v.b. Ten aanzien van de vaststelling van klagers plaats op de wachtlijst is uitgegaan van de aanvangsdatum van de tbs. De voorafgaande gevangenisstraf is daarbijniet in aanmerking genomen. De desbetreffende regeling ziet naar het oordeel van de Minister op veroordeelden die in een penitentiaire inrichting verblijven en niet op voortvluchtigen. Klager is bijna acht jaren voortvluchtiggeweest en kan geen aanspraak ontlenen aan bedoelde regeling.

4. De beoordeling
Ten aanzien van de aanvangsdatum van de tbs gaat de beroepscommissie uit van de datum welke door de Minister als zodanig is aangemerkt en welke samenvalt met de aanvang van de passantentermijn, te weten 4 januari 2002. Geschillenover de juistheid van de aanvangsdatum van de tbs behoren niet tot de competentie van de beroepscommissie.
De onderhavige zaak betreft uitsluitend de ministeriële beslissing tot eerste verlenging van klagers passantentermijn. De beroepscommissie is niet bevoegd een uitspraak te doen over de vraag of klager een hogere plaats op dewachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting toekomt, gezien zijn stelling dat hij tevens tot gevangenisstraf is veroordeeld en uit dien hoofde wachtte op een vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting.
Wat er echter ook zij van een voor klager geldende wachttijd op grond van de regeling Fokkens, die wachttijd telt niet mee bij de berekening van de duur van de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt, omdat in die tijd deopgelegde gevangenisstraf ten grondslag lag aan het verblijf in een penitentiaire inrichting en niet de tbs.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 5 augustus 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Almelo blijkt dat de forensisch psychiater de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard achtte dat een verder verblijfin een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. Klager werd op dat moment geschikt geacht om te verblijven in een h.v.b. Naar aanleiding van klagers opmerking over de korte duur van voormeld bezoek van deze forensischpsychiater heeft die psychiater klager nogmaals onderzocht op 15 augustus 2002, waarna de psychiater wederom tot detentiegeschiktheid heeft geconcludeerd. De beroepscommissie neemt dit medisch oordeel in aanmerking; andersluidendemedische gegevens ontbreken. Uit de rapportage pro justitia d.d. 10 juli 2002 kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden afgeleid dat klager ten tijde van de opstelling van deze rapportage detentieongeschikt was.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet en ook niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 11 december 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven