Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2070/TP, 6 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2070/TP

betreft: [klager] datum: 6 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 1 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 24 september 2002 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 1 oktober 2002 verlengd tot en met 29december 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 september 1991 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd. De gevangenisstraf is tenuitvoergelegd van 28 september 1991 tot 8 oktober 1993. Op 8 oktober 1993 is klager uit detentie ontvlucht. Op 4 december 2001 is hij weer ingesloten om het restant van de gevangenisstrafen de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging te ondergaan. In aansluiting op de gevangenisstraf zijn negen dagen subsidiaire hechtenis tenuitvoergelegd. De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 4 januari2002. Klager heeft in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo. Hij is op 26 november 2002 geplaatst in de Dr.F.S. Meijerskliniek te Utrecht.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn.Voor de gronden van het beroep verwijst hij naar zijn voorafgaande beroep onder kenmerk 02/1285/TP. De daarin vermeldegronden acht klager ten aanzien van het onderhavige beroep nog van belang, omdat de beroepscommissie ten tijde van instellen van dit beroep nog niet had beslist op het voorafgaande beroep. Voorts geeft klager aan dat hij op 29september 2002 nog niet was geselecteerd voor plaatsing in een tbs-inrichting. De Minister heeft zijn schriftelijke toezegging van 24 juni 2002 op korte termijn te zullen beslissen over klagers plaatsing dus niet waar gemaakt.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing, uitgaande van de door klager in het beroepschrift genoemde ontvangstdatum 26 september 2002, tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij verbleef toen negen maanden alstbs-passant in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een reguliere afdelingvan het h.v.b. heeft verbleven, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar was en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Uit de overgelegde medische verklaring d.d. 21 november 2002blijkt dat klager op de datum van het onderzoek door de forensisch psychiater geschikt was voor verblijf in een h.v.b. Klagers positie op de wachtlijst is inmiddels niet meer van belang, nu hij op 26 november 2002 is geplaatst in deDr. F.S. Meijerskliniek.

4. De beoordeling
De beroepscommissie verwijst voor de beoordeling van de door klager aangevoerde gronden tevens naar haar uitspraak d.d. 11 december 2002 onder kenmerk 02/1285/TP.

De onderhavige zaak betreft uitsluitend de ministeriële beslissing d.d. 24 september 2002 tot de tweede verlenging van klagers passantentermijn met drie maanden, van 30 september 2002 tot en met 29 december 2002.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet was geplaatst in een tbs-inrichting. Voorts neemtde beroepscommissie aan dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting primair te laten bepalen door de volgorde van de datawaarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat deze beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 21 november 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Almelo blijkt dat de forensisch psychiater de psychische conditie van klager op de onderzoeksdatum 15 augustus 2002 niet van dien aardachtte dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. Klager werd op dat moment geschikt geacht om te verblijven in een h.v.b.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie neemt in aanmerking dat klager op 26 november 2002 is geplaatst in de Dr. F.S. Meijerskliniek.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing, voorzover strekkend tot verlenging van de passantentermijn van 1 oktober 2002 tot 26 november 2002, niet in strijd is met de wet enook niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij is van oordeel dat de bestreden beslissing zich ten aanzien van het tijdvak van 26 november 2002 tot en met 29 december 2002 niet verdraagt met de tenuitvoerleggingvan de beslissing tot plaatsing van klager in de voormelde tbs-inrichting en zal de bestreden beslissing daarom in zoverre vernietigen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van het tijdvak van 26 november 2002 tot en met 29 december 2002 en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 6 februari 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven