Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0684/JA, 2 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/684/JA

betreft: [klager] datum: 2 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 14 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [1984], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2003, gehouden in de j.j.i. De Hunnerberg te Nijmegen, is gehoord de heer [...], waarnemend directeur.

Klager heeft de directeur van de j.j.i. gevraagd de beroepscommissie mede te delen niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de uitspraak van de beklagrechter
De beklagrechter heeft de aan klager ten laste van de directeur toekomende tegemoetkoming op € 10,= bepaald wegens de gegrondverklaring van het beklag betreffende het verblijf in de groep op 4 november 2002 gedurende vijf uur minderdan het in de Bjj bepaalde minimumaantal uren.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het beroep als volgt toegelicht.
De commissie van toezicht heeft beslist om vanaf 15 oktober 2002 ingeval van een gegrond verklaard beklag betreffende het verblijf in de groep gedurende minder uren dan het in de Bjj bepaalde minimumaantal wegens personeelstekortklager als tegemoetkoming een bedrag van € 2,= toe te kennen voor elk uur dat hij ten onrechte op zijn kamer heeft verbleven, met een maximum van € 10,= per dag. Bij extra verblijf op de kamer wegens personeelsgebrek is eentegemoetkoming op zijn plaats, doch deze dient, gelet op de opvoedingstaak van de inrichting en het pedagogisch karakter van het verblijf in de inrichting, bij voorkeur niet geldelijk van aard te zijn. Met regelmaat zijn dejeugdigen in die situaties gecompenseerd in de vorm van extra activiteiten of iets lekkers te eten, terwijl in het weekend of 's avonds als structurele tegemoetkoming de beschikking over een televisie met kabelaansluiting wordtgegeven. Het bij de stukken gevoegde t.v.-contract klopt niet meer. In omstandigheden als op 4 november 2002 gaat niet om 20.30 uur de stroom eraf en mogen de jeugdigen na die tijd wel televisie kijken. Televisie wordt thans nietmeer als privilege gezien en de jeugdige betalen geen huur.
In casu is klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend. Dit bedrag is te hoog, ook als geen televisie als compensatie beschikbaar wordt gesteld. De hoogte van dit bedrag is niet in evenredigheid en in de lijn van eerdereuitspraken van de beroepscommissie, waarin in gevallen als het onderhavige een bedrag van € 2,25 per dag is toegekend. Uitgaande van dat bedrag had de beklagrechter klager een tegemoetkoming moeten toekennen van vijf maal het bedragdat resteert na deling van het bedrag van € 2,25 door twaalf uren dagprogramma, nu het een doordeweekse dag betreft. Voorts heeft de beklagrechter verzuimd een bepaling op te nemen terzake van de uitkering van de tegemoetkoming aanklager. Deze gelden dienen te worden gereserveerd tot het moment waarop klager is uitbehandeld.
Sinds medio november 2002 is het mede dankzij sluiting van groepen niet meer voorgekomen dat jeugdigen ten gevolge van personeelsproblematiek niet het in artikel 22 Bjj bepaalde aantal uren in de groep hebben verbleven.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagrechter om ex artikel 73, zevende lid, Bjj klager een tegemoetkoming van € 10,= toe te kennen wegens het op 4 november 2002 gedurende vijf uur minder verblijven in de groep danhet aantal dat in artikel 22 Bjj is bepaald.
Vast staat dat de inrichting te kampen heeft (gehad) met structureel personeelsgebrek, hetgeen met grote regelmaat heeft geleid tot verblijf in de groep van de jeugdigen gedurende minder uren dan het wettelijk bepaalde aantal. Naarhet oordeel van de beroepscommissie is onder die omstandigheden een geldelijke tegemoetkoming aangewezen. Daaraan staan de door de directeur genoemde opvoedingstaak van de inrichting en het pedagogisch karakter van het verblijf inde inrichting niet in de weg.
Gebleken is dat klager op 4 november 2002 wegens structureel personeelstekort minder uren in de groep heeft verbleven dan het in artikel 22 Bjj bepaalde minimumaantal. Aannemelijk geworden is dat sedertdien deze situatie zich nietmeer heeft voorgedaan.
De beroepscommissie acht in het geval van klager het bedrag van € 10,= voor de vijf uren dat hij op 4 november 2002 ten onrechte niet in de groep heeft verbleven te hoog. Zij stelt de klager toekomende tegemoetkoming vast op € 2,25.Het aantal uren dat klager feitelijk minder dan het wettelijk bepaalde aantal uren in de groep heeft verbleven acht zij niet bepalend voor de hoogte van de tegemoetkoming. Ter voorkoming van grote verschillen in de financiëlepositie van jeugdigen tijdens hun verblijf in de inrichting dient de tegemoetkoming eerst bij het definitieve verlaten van deze inrichting aan klager te worden uitbetaald. Het beroep zal gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover dat betrekking heeft op de vaststelling van de tegemoetkoming gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 2,25.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 2 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven