Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0700/GV, 5 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/700/GV

betreft: [klager] datum: 5 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 24 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M.K.Bhadai, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is first offender en heeft geen eerdere contacten met justitie gehad. Zijn moeder is ernstig ziek en klager vreest dat hij ook aan die binnen de familie veel voorkomende ziekte lijdt.
Het Openbaar Ministerie zal, als vervolgende instantie, altijd negatief adviseren op een verlofaanvraag.
Klager wil graag dat hem in het kader van zijn resocialisatie verlof wordt toegestaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers deliktpleging heeft ernstige gevoelens van angst en onrust in de samenleving veroorzaakt en het slachtoffer kan hiervan ernstige psychische problemen ondervinden. Teneinde de gevoelens van onveiligheid en onrust, zowel in desamenleving als bij het slachtoffer, zo min mogelijk te schaden, wordt verlofverlening thans nog niet verantwoord geacht.
In reactie op het beroep is namens de Minister hier nog aan toegevoegd dat van een eventuele levensbedreigende situatie van klagers moeder bij de inrichting niets bekend is, noch dat gebleken is dat klagers moeder niet tot reizen instaat zou zijn.
Voorts dat bij iedere verlofaanvraag een afweging wordt gemaakt en daarbij zeker aandacht wordt besteed aan de resocialisatie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Rijnmond, locatie Noordsingel, waar klager ten tijde van zijn verlofaanvraag verbleef, heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mede gelet op klagers positievehouding binnen de inrichting sedert zijn eerdere afwijzing.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft negatief geadviseerd gelet op de aard van het delict en de maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer die kunnen ontstaan bijeen verlofverlening in dit stadium van de detentie.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 september 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicatie voor verlof onvoldoende zwaarwegendeaanwijzingen zijn. Hierbij is mede in aanmerking genomen het feit dat klager, die een jeugdige leeftijd heeft, voor het eerst in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Daarbij komt dat zowel de directeur van de locatie Noordsingel (vanwege het feit dat klagers gedrag in de inrichting vooruit is gegaan) alsook de politie Rotterdam-Rijnmond positief hebben geadviseerd op de aanvraag.
Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van deinrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken eennieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 5 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven