Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1736/GV, 12 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1736/GV

betreft: [klager] datum: 12 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 juli 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. van ’t Land om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Er is geen sprake van een deugdelijke motivering van de genomen beslissing. Erheeft geen goede belangenafweging en/of inschatting van de risico’s plaatsgevonden. Bij vele strafbare feiten is sprake van grote maatschappelijke onrust. In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is niet bepaald datveroordeelden van bepaalde strafbare feiten uitgesloten zouden worden van verlofverlening. In de bij de beslissing behorende motivering lijkt gesteld te worden dat veroordeelden van zedendelicten geen recht zouden kunnen hebben opverlof. Eveneens dient gekeken te worden naar de persoon van de dader. Volstrekt onduidelijk is waarom een verlof tot grote maatschappelijke spanning en onrust zou kunnen leiden bij de slachtoffers wanneer niet eens vaststaat datzij in een traumatische verwerkingsperiode zitten. Aan adviezen van personen en/of instanties die dagelijks met klager te maken hebben, had meer gewicht toegekend dienen te worden. Alleen het advies van de advocaat-generaal wasnegatief. Wanneer de selecteur het advies van de advocaat-generaal de doorslag wil laten geven, dan dient op zijn minst aangegeven te worden waarom de overige adviezen niet kunnen worden gevolgd. Op enig moment zal klager terugkerenin de maatschappij. Een algemeen verlof is de aangewezen weg om dit geleidelijk te kunnen realiseren. Tijdens verlof is er nog controle, waarbij voldoende waarborgen en middelen aanwezig zijn om gevaar voor onrust en/of spanningente voorkomen dan wel zo klein mogelijk te houden. Verwezen wordt naar 02/1716/GV d.d. 26 september 2002, 03/1393/GV d.d. 28 juli 2003, 03/450/GV d.d. 7 april 2003 en 03/700/GV d.d. 5 juni 2003.
De executie-indicator van het openbaar ministerie is, blijkens art. 1 onder c. van de Penitentiaire maatregel, van doorslaggevende aard geweest, terwijl het vaste jurisprudentie is dat dit niet doorslaggevend zou moeten zijn. In debeslissing wordt de angst tot recidive niet aangevoerd. Een verwerkingsperiode van traumatische ervaringen zal ook na negen maanden, die klager nog moet uitzitten, niet voorbij zijn. Klager schat in dat hij de gehele periode indetentie moet verblijven en dat een nieuwe verlofaanvraag zinloos is. Klager voldoet aan de objectieve voorwaarden voor verlofverlening. Hij is niet meer dan een jaar verwijderd van zijn ontslagdatum, hij heeft een aanvaardbaarverlofadres en er staan geen andere (boete)vonnissen open. Er is geen enkele indicatie dat hij vluchtgevaarlijk zou zijn. Op basis van een verblijf van 23 maanden heeft de inrichting, waar klager verblijft, een positief adviesuitgebracht. De advocaat-generaal laat zich zeer negatief uit over klagers verzoek om verlof. De advocaat-generaal geeft blijk van tunnelvisie. Hij gaat erg kort door de bocht door een standpunt in te nemen van ‘eens een dief altijdeen dief’. Hij heeft niet de kundigheid van een gedragsdeskundige om zomaar te kunnen aannemen dat er een grote kans bestaat op recidive. Hij heeft slechts een uurtje contact met klager gehad tijdens de behandeling van klagers zaak,waarbij hij geen enkele vraag aan klager heeft gesteld. De psycholoog heeft slechts in de beginfase een kort gesprek met klager gehad en geen aanleiding gevonden om hem verder al dan niet onder dwang te onderzoeken. De ontkennendehouding van klager heeft de advocaat-generaal aangegrepen om het gevaar voor recidive aannemelijk te maken. Gelet op het EVRM hoeft een verdachte echter niet mee te werken aan de eigen veroordeling.
Twee en een halve maand voor klagers arrestatie is klagers vader overleden waardoor zijn moeder alleen achter bleef. Voor zijn moeder is een ingrijpende operatie op komst. Het verlof zou zo gepland kunnen worden dat klager haardaarbij kan ondersteunen. Klagers financiële positie is door zijn arrestatie sterk veranderd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld voor een pedoseksueel delict. Dit ligt maatschappelijk gezien erg gevoelig. Gezien het feit dat klager leraar was op een basisschool is voor te stellen wat de arrestatie van klager teweeg heeft gebracht.Informatie is verkregen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van minderjarige kinderen in de periode van 1994 tot 2001. Het gaat om meerdere slachtoffers. De slachtoffers zijn thans niet meer minderjarig. Deslachtoffers wonen in en/of in de omgeving van Rotterdam waar klager zijn verlof wil doorbrengen. Een van de redenen, dat klagers verlof is afgewezen, is dat hij totaal geen intentie heeft om iets aan detentiefasering met daarbijeen programma geënt op zijn delict te doen. Hij geeft aan dat de traumatische ervaring van de slachtoffers er ook nog wel na negen maanden zal zijn en zal voortduren als hij vrij is. Klager heeft totaal geen besef wat hij gedaanheeft. Hij blijft het ook stelselmatig ontkennen. Klager stelt dat recidive niet genoemd is in de afwijzing. Recidive is niet genoemd omdat klager niet door de psychiater onderzocht kon worden omdat hij zijn delict ontkent. Derhalvekan niet met stelligheid gesteld worden dat hij zal recidiveren maar er kan ook niet gezegd worden dat hij dit niet zal doen. De executie-indicator is standaard voor zedendelinquenten. Klager stelt dat hij tijdens deze detentie geenverloven zal krijgen en dat is een vooroordeel van klager zelf. Iedere verlofaanvraag wordt wederom bekeken en in behandeling genomen. Daarbij wordt rekening gehouden met het strafrestant van klager dat bij deze aanvraag nog te langwerd geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Namens de directeur van de penitentiaire inrichtingen Breda is positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Gravenhage heeft aangegeven dat klager veroordeeld is voor meerdere zeer ernstige pedoseksuele delicten. Door zijn ontkennende proceshouding heeft het hof hem geen behandeltrajectkunnen opleggen. Klager zal als onbehandelde pedoseksueel in de maatschappij terugkeren. Het moment van terugkeer dient uit veiligheidsoogpunt zo lang als mogelijk te worden uitgesteld.
De politie heeft geen schriftelijk advies uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens verkrachting en ontucht met minderjarigen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 mei 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klagers verlofaanvraag is afgewezen in verband met het risico van maatschappelijke onrust en de ongewenste confrontatie met slachtoffers. Klager, die leraar was aan een basisschool, is veroordeeld voor meerdere pedoseksueledelicten. Gelet op de aard en de ernst van die delicten en het gegeven dat klager niet voornemens is om een behandeltraject te starten, is de beroepscommissie van oordeel dat de Minister het advies van de advocaat-generaal om hetmoment van terugkeer van klager in de maatschappij uit veiligheidsoogpunt zo lang mogelijk uit te stellen terecht heeft laten prevaleren boven klagers individuele belang bij toewijzing van de verlofaanvraag. De beroepscommissie isvan oordeel dat voornoemde omstandigheden een doorslaggevende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijdmet de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder g. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven