Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1220/GV, 6 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1220/GV

betreft: [klager] datum: 6 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 april 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J.J.H.M. de Crom om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is verwikkeld in een gerechtelijke procedure, maar de voorlopige hechtenis is per 10 december 2013 geschorst. De einddatum van zijn detentie is bekend. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 5 juni 2014, 14/1067/GA)
volgt dat aannemelijk dient te zijn dat de behandeling van de openstaande zaak voor de einddatum van de detentie zal plaatsvinden en een zodanige uitspraak zal volgen dat daarmee de einddatum zal opschuiven. De geplande zitting op 30 mei 2017 betreft
een regiezitting. Er is nog geen zicht op inhoudelijke behandeling van de strafzaak, zodat het niet aannemelijk is dat de behandeling van de openstaande zaak voor de einddatum van klagers detentie zal plaatsvinden. Ook is niet duidelijk of een zodanige
uitspraak zal volgen dat daarmee de einddatum van de detentie zal verschuiven.
Voor wat betreft het ongewenste gedrag dat hij zou vertonen, verwijst klager naar de verslagen van zijn mentoren waaruit volgt dat de situatie met betrekking tot zijn plaatsing in het plusprogramma verkeerd is afgehandeld, omdat zijn mentoren niet goed
hadden nagedacht of niet goed op de hoogte waren van de gevolgen van het feit dat klager op één enkel punt (belgedrag) ‘oranje’ scoorde. Het was in ieder geval niet de bedoeling van zijn mentoren klager enkel vanwege dit punt niet te laten promoveren
en
in het basisprogramma te houden. Klager is thans gepromoveerd naar het plusprogramma.
Ten aanzien van de beslissing tot terugplaatsing vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) naar een normaal beveiligde inrichting in januari 2017 voert klager aan dat deze terugplaatsing terecht was, maar hij er sindsdien alles aan heeft
gedaan om te laten zien dat hij geen drugs meer gebruikt en spijt heeft van het eerdere gebruik. Alle uitslagen van de urinecontroles, afgenomen na zijn terugplaatsing uit de z.b.b.i., waren negatief. Klager hoopt dat de beroepscommissie rekening wil
houden met zijn privésituatie; hij maakt zich zorgen om zijn zoon.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 23 januari 2017 is klager vanuit de z.b.b.i. teruggeplaatst naar een normaal beveiligde inrichting vanwege het gebruik van harddrugs. Gelet hierop
bestaat geen vertrouwen in het (wederom) verlenen van vrijheden aan klager. Voor wat betreft de openstaande strafzaak heeft de Staatssecretaris navraag gedaan bij de inrichting. De inrichting heeft vernomen dat de strafzaak (overtreding Opiumwet) op 30
mei 2017 op een Meervoudige Kamerzitting is gepland, doch dat de inhoudelijke behandeling eind 2017 / begin 2018 zal plaatsvinden. Volgens de Staatssecretaris zijn de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, onder c. en d. van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (de Regeling) van toepassing. Klager is inmiddels gepromoveerd naar het plusregime.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat sprake is van een openstaande strafzaak die op 30 mei 2017 op zitting staat. Voorts bestaat er geen vertrouwen in een goed verloop van vrijheden nu
klager recent is teruggeplaatst uit de z.b.b.i. vanwege het gebruik van harddrugs.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven dat sprake is van een openstaande strafzaak die op 30 mei 2017 op zitting staat. Verder heeft het OM aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlenging.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens afpersing, vernieling en diefstal met geweld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 januari 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Klager is op 23 januari 2017 vanuit de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel teruggeplaatst naar de gevangenis van de locatie Roermond vanwege het gebruik van harddrugs.

Voor wat betreft de openstaande strafzaak overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b. van de Regeling komt een gedetineerde voor algemeen verlof in aanmerking indien zijn strafrestant nog ten minste
drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Gelet op de toelichting bij artikel 14 van de Regeling dient onderzocht te worden of de einddatum van de detentie door een openstaande (straf)zaak nog kan verschuiven. Uit de stukken volgt dat de
vermoedelijke einddatum van klagers detentie op 9 januari 2018 valt. De Staatssecretaris heeft aangevoerd dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak volgens de inrichting eind 2017/ begin 2018 zal plaatsvinden. Volgens klagers raadsvrouw is er,
in
tegenstelling tot de eerdere mededeling van klager dat de inhoudelijke behandeling in oktober 2017 zou plaatsvinden, nog geen zicht op een inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie thans
onvoldoende gebleken dat de einddatum van klagers detentie als gevolg van de openstaande strafzaak dusdanig zal verschuiven dat sprake zal zijn van een strafrestant van meer dan een jaar gerekend vanaf de beslissing van de Staatssecretaris.

Nu echter sinds de terugplaatsing vanuit de z.b.b.i. wegens harddrugs nog geen drie maanden waren verstreken op het moment van afwijzing van de verlofaanvraag is de beroepscommissie van oordeel dat het drugsgebruik, ondanks dat klager zich nadien goed
heeft gedragen, ten tijde van de bestreden beslissing (nog) een contra-indicatie vormde voor verlofverlening en de Staatssecretaris gelet hierop in redelijkheid kon beslissen tot afwijzing van de verlofaanvraag. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 6 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven