Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3586/GA, 24 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 16/3586/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

alsmede van het namens klager door mr. M. van Stratum ingediende beroepschrift,

gericht tegen een uitspraak van 4 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Lelystad, zijn gehoord mr. M. van Stratum namens klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almelo.

Nadat de beroepscommissie er op grond van informatie van de p.i. Lelystad vanuit was gegaan dat klager niet was aangevoerd vanuit de p.i. Zuyder Bos, bleek nadien dat klager wel was aangevoerd. Klager is daarop alsnog door de beroepscommissie gehoord,
buiten aanwezigheid van zijn raadsman en de directeur. Van het na afloop van de zitting horen van klager is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar de raadsman en de directeur is gezonden.

Bij schrijven van 31 maart 2017 is van de zijde van de directeur gereageerd op hetgeen door klager tegenover de beroepscommissie naar voren is gebracht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft klagers terugplaatsing van het plusprogramma naar het HvB-regime, in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klager in de gevangenis.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Op 24 maart 2016 is klager door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf. Klager is tijdens zijn verblijf in het huis van bewaring van de p.i. Almelo op 21 april 2016 gepromoveerd naar het plusprogramma en heeft vervolgens de bijbehorende
vrijheden genoten, zoals extra bezoek- en recreatiemogelijkheden. Op 3 mei 2016 heeft een plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan klager meegedeeld dat door de directie een fout is gemaakt en dat klager nog niet mee had mogen draaien in het
plusprogramma omdat er nog geen beslissing is van de selectiefunctionaris betreffende de plaatsing in het gevangenisregime. Omdat het een fout betrof van de directie mocht klager toch mee blijven draaien in het plusprogramma, in afwachting van de
beslissing van de selectiefunctionaris. Op 13 mei 2016 werd klager door een andere plaatsvervangend vestigingsdirecteur verteld dat hij vanaf die dag zou worden teruggeplaatst in het huis van bewaring-regime in afwachting van de beslissing van de
selectiefunctionaris. Vanaf dat moment gold het plusprogramma niet meer voor klager. Hoewel formeel gezien geen sprake is van degradatie, werd dat door klager wel zo ervaren. Het nadeel voor klager bestond erin dat hij minder bezoek en recreatie kreeg.
Bovendien moesten zijn naasten rekening houden met andere bezoek- en telefoontijden dan die in het plusregime golden.
Na de beslissing tot plaatsing van klager in het plusprogramma heeft klager niets gedaan dat de beslissing tot terugplaatsing in het basisprogramma kan rechtvaardigen. Klagers gedrag is al die tijd goed geweest. Bovendien was klager al veroordeeld tot
een gevangenisstraf. Hij kwam daardoor in feite reeds in aanmerking voor plaatsing in de gevangenis, maar was nog in afwachting van het opstarten van de selectieprocedure.
De terugplaatsing in het basisprogramma is het gevolg van een onredelijke belangenafweging en een onzorgvuldige en ondeugdelijk gemotiveerde besluitvorming en is in strijd met de bij klager gewekte verwachtingen. Slechts wanneer een gedetineerde na het
besluit tot promotie structureel negatief gedrag laat zien kan het besluit tot promotie ongedaan worden gemaakt met een besluit tot degradatie. Klager is onevenredig in zijn belangen geschaad.
Klager doet een beroep op RSJ 4 augustus 2014, 14/1790/GA en RSJ 21 november 2014, 14/3046/GA, waarin ook sprake was van foutieve informatieverstrekking aan de kant van de directie, hetgeen niet voor rekening van de gedetineerde behoorde te komen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Voorop wordt gesteld dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, die de eerste, foutieve, beslissing tot promoveren heeft genomen, zich niet meer exact kan herinneren of hij gezegd heeft wat klager stelt. Voorts geldt dat van degradatie geen sprake is
geweest. De directeur is slechts teruggekomen op een foutieve beslissing door klager het nieuwe, formeel juiste besluit te verstrekken. Klager verbleef in de extra zorgvoorziening, alwaar gedetineerden met een huis van bewaring-status en gedetineerden
met een gevangenis-status door elkaar verblijven. Concreet heeft klager geen nadeel ondervonden van het terugdraaien van de foutieve beslissing. Ten aanzien van alle gedetineerden die in de extra zorgvoorziening verblijven geldt hetzelfde regime. Het
kan zijn dat klager een aantal uren bezoek is ontnomen, echter daar had hij ook pas recht op als hij daadwerkelijk in het plusprogramma was terecht gekomen na plaatsing in het gevangenisregime. Klager heeft voor wat betreft het bezoek, als gevolg van
de
aanvankelijke beslissing tot promotie, voordeel gehad boven zijn medegedetineerden in het huis van bewaring-regime, zodat van compensatie geen sprake hoort te zijn.

3. De beoordeling
Op 21 april 2016 is klager gepromoveerd naar het plusprogramma aangezien zijn gedrag en motivatie voldoen aan de normen voor een verblijf in het plusprogramma. In het besluit tot promoveren is als ingangsdatum 21 april 2016 opgenomen. Als gevolg van
dit
besluit heeft klager voordeel genoten, in ieder geval in de vorm van extra bezoekuren en recreatiemomenten. Op 13 mei 2016 is ten aanzien van klager een besluit “tot promoveren bij overplaatsing HvB naar Gevangenis” genomen. De beroepscommissie
begrijpt
dat dit laatste besluit in verband met een gemaakte fout zijdens de directie, als een herstelbesluit moet worden aangemerkt.
Tussen 21 april en 13 mei 2016 heeft klager derhalve geprofiteerd van de voordelen van verblijf in het plusprogramma, aan welke voordelen met het besluit van 13 mei 2016 een einde is gekomen. Klager heeft daardoor nadeel ondervonden. Nu klager
onweersproken heeft gesteld dat hem van de zijde van de directie is meegedeeld dat hij, ondanks de jegens hem gemaakte fout, in het plusprogramma mocht blijven, moet het besluit hem zonder meer weer te plaatsen in het basisprogramma, als onredelijk en
onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal gegrond worden verklaard, en klager zal voor het door hem geleden nadeel een tegemoetkoming worden toegekend van € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie

verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen M.A., leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 24 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven