Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3046/GA, 21 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3046/GA
betreft: [klager] datum: 21 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 augustus 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de onjuiste berekening van klagers einddatum van detentie en onjuiste informatieverstrekking aan klager omtrent zijn detentiefaseringsmogelijkheden.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is verifieerbaar onjuist geïnformeerd over de (on)mogelijkheden van detentiefasering. Klager werd eerst te kennen gegeven dat hij zou worden overgeplaatst naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) waarna hem daags voor de feitelijke
overplaatsing werd medegedeeld dat deze overplaatsing geen doorgang zou kunnen vinden. Extra wrang is daarbij voor klager dat hij uiteindelijk al op 8 augustus 2014 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Ex nunc toetsend kan worden vastgesteld dat
klager in aanmerking kwam voor de in eerste instantie gerealiseerde plaatsing in april 2013. Klager merkt voorts nog op dat de beklagcommissie de haar in de wet gestelde termijn voor het doen van uitspraak ruim heeft overtreden. Het klaagschrift
dateert
van 17 april 2013 en de laatste stukken zijn door de beklagcommissie ontvangen op 20 januari 2014. De beklagrechter heeft vervolgens pas op 19 augustus 2014 een beslissing genomen. Er is dus sprake van een aanzienlijke termijnoverschrijding. Klager is
op de hoogte van het standpunt van de beroepscommissie dat het wenselijk is dat voortvarend en met inachtneming van de termijn van artikel 67, eerste lid, van de Pbw, wordt beslist. Klager verzoekt om een gegrondverklaring met toekenning van een
tegemoetkoming.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts is nog aangevoerd dat klagers fasering is opgestart op basis van het eerste bekende vonnis van klager. Hierdoor is klager ten onrechte in de veronderstelling gebracht, dat hij
al in aanmerking kwam voor plaatsing in een b.b.i. Hiervoor zijn hem door de directeur excuses aangeboden. Volgens klager is hij door het intrekken van een vordering lijfsdwang op 8 augustus 2014 in vrijheid gesteld. Dat geschiedde nadat klager al was
overgeplaatst vanuit de p.i. Ter Apel naar een andere inrichting. Tegen die beslissing heeft klager beroep ingesteld en de beroepscommissie heeft dat beroep ongegrond verklaard omdat klager toen nog niet in aanmerking kwam voor overplaatsing. Dat
inmiddels klagers einddatum was gewijzigd, maakte dit oordeel van de beroepscommissie niet anders. Klager kon niet worden overgeplaatst omdat hij nog niet in aanmerking kwam voor detentiefasering. Met betrekking tot het tijdsverloop tussen het indienen
van de klacht en de uitspraak van de beklagrechter geldt dat dit geen beslissing van de directeur is en dat klager in dat deel van zijn beroep niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het grote tijdsverloop tussen het indienen van de klacht en de datum van de uitspraak onverlet laat dat de wetgever geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan het overschrijden van de in artikel 67, eerste lid, van de
Pbw genoemde termijnen. Dit tijdsverloop kan niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.

Onweersproken is dat bij de (eerste) berekening van klagers einddatum van detentie en dus ook van de faseringsmogelijkheden is uitgegaan van verkeerde gegevens. Een medewerker van de inrichting is uitgegaan van de gegevens van klagers eerste (bekende)
vonnis. Klager kwam op grond daarvan in aanmerking voor overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting. Een daartoe strekkend selectievoorstel is aangeboden aan de selectiefunctionaris en deze heeft klager bij beslissing van 29 maart 2013
geselecteerd voor de locatie Westlinge. De uitvoering van de selectiebeslissing is achterwege gebleven. Gebleken was dat een tweede voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis over het hoofd was gezien. Op grond daarvan was de einddatum van klagers detentie
en dus ook de eerst mogelijke datum voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting verschoven naar een latere datum. Vast staat gelet op het voorgaande dat aan klager in eerste instantie daadwerkelijk onjuiste informatie is verstrekt. Die onjuiste
informatieverstrekking valt, nu de berekening van de einddatum van de detentie geschiedt door medewerkers van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Gelet daarop kan de uitspraak van de
beklagrechter niet in stand blijven en dient het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming is bedoeld voor door klager ondervonden ongemak ten gevolge van de bestreden beslissing van de directeur. Dat ongemak heeft er voor klager
in bestaan dat hij enige tijd ten onrechte er vanuit mocht gaan dat hij zou worden overgeplaatst naar een b.b.i. De omstandigheid dat de directeur excuus heeft aangeboden voor het door klager ondervonden ongemak acht de beroepscommissie onvoldoende
tegemoetkoming. Gelet daarop zal de beroepscommissie de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven