Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4255/GA, 27 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:27-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4255/GA

betreft: [klager] datum: 27 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2016, gehouden in de p.i. Lelystad is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Wezepoel, gehoord. De directeur van de p.i. Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen. Klager is in de gelegenheid gesteld nader te reageren op de schriftelijke reactie van de directeur van 19 april 2016. Op 4 mei 2016 is van klagers raadsvrouw een reactie ontvangen. Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden. Op 12
mei 2016 is hierop een reactie van de directeur ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de onjuiste berekening van klagers einddatum.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de aan klager uitgereikte detentieverklaring gaat de inrichting volledig voorbij aan de periode dat klager in voorlopige hechtenis heeft
verbleven, namelijk vanaf mei 2009 tot en met februari 2011 (22 maanden). De straf die klager in een andere zaak opgelegd heeft gekregen is verlaagd van twaalf maanden naar zes maanden. Ook dit is niet in mindering gebracht. Klager wil dat DJI zijn
administratie op orde brengt en hem een nieuwe detentieverklaring verstrekt met de juiste einddatum. De directeur is gemachtigde namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Klager heeft twee registratiekaarten overgelegd met verschillende
detentienummers. Op de eerste registratiekaart van 1 september 2011 wordt de voorlopige hechtenis wel genoemd, op de tweede van 10 november 2011 niet meer, terwijl het dezelfde strafzaak betreft. Klager wijst op de rampzalige organisatie bij het
Openbaar Ministerie te Arnhem. Klager verwijst naar de uitspraak RSJ 21 november 2014, 14/3046/GA waarin de beroepscommissie heeft geoordeeld dat de directeur wel verantwoordelijk is voor de juistheid van de ingevoerde gegevens. In onderhavige zaak
heeft de directeur onjuiste informatie verstrekt en kan hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Klager heeft de dag na de bestreden beslissing van de beklagcommissie beroep ingesteld. Voor de daadwerkelijke verzending is klager aangewezen op de
medewerkers van de inrichting. Kennelijk heeft dit vanwege de feestdagen en onderbezetting van het personeel langer geduurd dan gebruikelijk. Dit kan klager niet worden tegengeworpen. Klagers v.i.-datum staat niet correct in het computersysteem
vermeld.
De inrichting begint pas te tellen vanaf klagers detentie in de p.i. Zwolle. De directeur moet kennis hebben van de periode dat klager in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Klager heeft (nog) geen contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. Uit
de
door de directeur overgelegde stukken blijkt dat hij wel bekend had kunnen en moeten zijn met de voorlopige hechtenis. De directeur had opheldering kunnen vragen bij de afdeling executie van het Openbaar Ministerie. De omnummering van klagers
detentienummer is van invloed geweest op de duur van de detentie. Klager verwijst naar de door hem overgelegde stukken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beroepstermijn is overschreden. De directeur stelt dat in beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd. Klager heeft geen
steunbewijs voor zijn verhaal overgelegd. Uit de aangeleverde stukken blijkt niet dat klagers einddatum verkeerd is berekend. De bij de inrichting bekende en aangeleverde stukken zijn leidend in wat wordt ingevoerd en wat resulteert in een einddatum.
De
directeur heeft de aangeleverde insluittitels overgelegd. De twee detentienummers betreft een omnummering naar SKN-nummer. Alle detentienummers beginnen thans met het cijfer 8 of 9. De omnummering heeft verder geen consequenties voor de duur van de
detentie. Aangezien op de stukken de termijnen, data, parketnummers en eventuele aftrekdagen genoemd worden, kan klager als hij het hiermee niet eens is, contact opnemen met de in het betreffende stuk genoemde instantie. Eerdere detenties zijn nooit
terug te vinden op de registratiekaart, tenzij het gaat om een opheffing van de schorsing. Klager is voor een nieuwe zaak binnengekomen in de inrichting en als nieuwe gedetineerde ingeschreven. Gezien het feit dat de opgelegde gevangenisstraf niet
volgt
op de daarbij horende preventieve hechtenis, is de afdeling executie van het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aanleveren van de reeds in het kader van die zaak uitgezeten dagen. Het is niet aan de inrichting om dit op basis van de
overgelegde stukken te berekenen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 69, eerste lid, tweede volzin, van de Pbw dient het beroep uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak te worden
ingediend. Op 11 december 2015 is mondeling uitspraak gedaan. Klager heeft zijn beroepschrift op 12 december 2015 gedateerd. Het beroepschrift is op 22 december 2015 op het secretariaat van de Raad ontvangen. Nu klager voor de verzending van zijn post
afhankelijk is van de inrichting, kan de geringe overschrijding van de termijn hem niet worden verweten. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.

De beroepscommissie is van oordeel dat in beginsel de directeur van de inrichting verantwoordelijk is voor de berekening van de juiste einddatum van klagers detentie. Nu de klacht van klager hierop is gericht, had de beklagcommissie hem in zijn klacht
moeten ontvangen. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en met toepassing van artikel 71, derde lid, van de Pbw doen wat de beklagcommissie had behoren te doen.

Op grond van de overgelegde stukken gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten:
Klager is ten aanzien van twee strafzaken vervolgd en veroordeeld.
De eerste zaak betreft de zaak met parketnummer [P1] (in hoger beroep parketnummer [P2] en in beroep in cassatie parketnummer [P3]). Voor deze zaak is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren, door de Hoge Raad verminderd tot
zeventien jaren en zes maanden. Op grond van de door klager overgelegde registratiekaart met detentienummer [D1] heeft klager in de periode van 25 mei 2009 tot 9 februari 2011 voor deze zaak in voorlopige hechtenis gezeten in de p.i. Zutphen. Klager is
op 9 februari 2011 in vrijheid gesteld.
De tweede zaak betreft de zaak met parketnummer [P4] (in hoger beroep parketnummer [P5]). Voor deze zaak is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Op grond van de door klager overgelegde registratiekaart met detentienummer [D2] is
de preventieve hechtenis in deze zaak aangevangen op 16 december 2011. Op 11 september 2012 is de detentie van klagers eerste zaak hervat.

De beroepscommissie heeft geen verklaring kunnen vinden voor het feit dat de preventieve hechtenis in de eerste zaak vanaf 25 mei 2009 tot 9 februari 2011 na omnummering van het detentienummer niet op de registratiekaart wordt vermeld. De directeur
heeft gesteld dat de omnummering geen effect heeft op de detentieduur. De directeur heeft in beroep de stukken overgelegd die hij van het Openbaar Ministerie toegezonden heeft gekregen en die hij heeft toegepast voor invoering in het
DJI-registratiesysteem en de berekening van de einddatum. De beroepscommissie is van oordeel dat niet vast staat dat de directeur een verwijt treft. De directeur mag uitgaan van de hem door het Openbaar Ministerie aangeleverde stukken. Voor eventuele
onjuistheden of onvolkomenheden zal klager zich dienen te wenden tot het Openbaar Ministerie (afdeling executie) dat primair verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (artikel 553 Sv). Het beklag zal daarom ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 27 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven