Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3991/GA, 10 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3991/GA

betreft: [klager] datum: 10 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Groot Alphen, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Bouw, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting Groot
Alphen.
Als toehoorder was aanwezig [...], die in het kader van haar middelbare schoolopleiding een maatschappelijke stage loopt.

Klagers raadsvrouw heeft ter zitting een reactie van de directeur op een schorsingsverzoek, bekend onder kenmerk 16/2681/SGA, gedateerd 3 augustus 2016 overgelegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande (een gsm, simkaart, SD-kaart, usb-stick, usb-oplader, twee bolletjes heroïne en een rol zwarte tape, afkomstig van de
arbeid)
in klagers verblijfsruimte (AR-2016-701).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het schriftelijk verslag is klager niet aangezegd door de medewerker of ambtenaar die het voorval heeft
geconstateerd en daaromtrent een verslag heeft opgemaakt. Het verslag is aldus niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aangezegd. Niet is gebleken dat hiervoor een dringende reden was. Klagers verblijf op de isolatieafdeling (in verband met mogelijk
hoofdletsel) ten tijde van het aantreffen van de contrabande, kan niet als zodanig worden aangemerkt. In RSJ 3 augustus 2016, 16/2681/SGA is overwogen dat het aanzeggen van het verslag, naast een dagvaardingsfunctie, ook de functie heeft de betreffende
medewerker in staat te stellen zijn beslissing om verslag te doen aan de directeur, te heroverwegen. Voorts verwijst de raadsvrouw naar RSJ 19 januari 2017, 16/3102/GA. Verzocht wordt om een tegemoetkoming in de vorm van bezoek zonder toezicht, vijf
keer, subsidiair een financiële tegemoetkoming. Klager heeft vijf dagen in de strafcel verbleven.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur erkent dat het verslag niet is aangezegd op de wettelijk voorgeschreven wijze. De
directeur heeft het verslag zelf aangezegd, klager vervolgens direct gehoord en hij heeft het verslag daarna meteen afgehandeld. Gelet op de bij klager aangetroffen contrabande, kon de onderhavige disciplinaire straf in redelijkheid worden opgelegd.

3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt.

Vaststaat dat het verslag klager niet is aangezegd door de betrokken ambtenaar of medewerker die het voorval heeft geconstateerd en daaromtrent een schriftelijk verslag heeft opgemaakt, maar door de directeur. Nu het aanzeggen van het verslag niet is
geschied op de wettelijk voorgeschreven wijze, zonder dat is gebleken dat hiervoor een dringende reden was, zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij
zal
deze – gelet op de in soortgelijke gevallen toegekende financiële tegemoetkoming – vaststellen op € 17,=.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming, nu klager niet heeft betwist dat hij contrabande in zijn verblijfsruimte voorhanden heeft gehad. De directeur kon daarom in redelijkheid onderhavige
disciplinaire
straf aan klager opleggen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 10 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven