Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3783/GA, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 16/3783/GA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de Penitentiaire Inrichting ( p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 27 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de p.i. Vught gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2016, gehouden in de p.i. Vught, is verschenen de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, [...].
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 18 maart 2016 tot degradatie van klager naar het basisprogramma, nadat hij tijdens verlof verdachte is geworden van het plegen van een misdrijf (VU 2016-739).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft aan klager een tegemoetkoming toegekend ten bedrage van € 30,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht - zakelijk weergegeven -.
Gelet op het bepaalde in artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna de Regeling) is klager terecht gedegradeerd naar het basisprogramma. De directeur heeft het bepaalde in voornoemd
artikel toegepast. Daarbij was geen ruimte om een belangenafweging te maken.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Tijdens zijn verlof, in de periode 11 maart 2016 tot 13 maart 2016, is klager aangehouden door de politie wegens rijden onder invloed. Het rijbewijs van klager is daarbij ingevorderd.

Op 18 maart 2016 is klager gedegradeerd naar het basisprogramma op grond van artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling. Hierin is bepaald dat gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven
uitgesloten zijn van promotie of het plusprogramma.

De beroepscommissie stelt vast dat klager wordt verdacht van het plegen van een misdrijf.

De vraag doet zich voor of de directeur, zoals overwogen door de beklagcommissie, in casu een kenbare belangenafweging had moeten maken alvorens te beslissen tot terugplaatsing in het basisprogramma. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de
verwijzing die de beklagcommissie hierbij maakt naar RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA niet juist. In deze uitspraak gaat het om gedrag van een gedetineerde binnen de inrichting waarvoor een disciplinaire straf op grond van de Pbw kan worden opgelegd en
niet om een strafrechtelijke vervolging wegens het plegen of medeplegen van een misdrijf.
Dat is wel aan de orde in RSJ 17 oktober 2016,16/1697/GA en 16/2158/GA. De beroepscommissie heeft in die uitspraak overwogen dat zich omstandigheden kunnen voordoen die nopen tot een – kenbare – belangenafweging van de directeur alvorens hij beslist
een
gedetineerde te degraderen. Van die omstandigheden is in dit geval geen sprake.
De directeur heeft enkele dagen nadat jegens klager de verdenking was gerezen van het plegen van een misdrijf, beslist tot degradatie. De Regeling, op grond waarvan tot dit besluit is gekomen, biedt –behoudens misschien uitzonderlijke omstandigheden-
in
een dergelijke situatie geen ruimte voor enige eigen afweging van de directie.
De beroepscommissie overweegt dat de directeur op goede gronden artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling heeft toegepast en dat er in het onderhavige geval geen ruimte was om tot een belangenafweging te komen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 7 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven