Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3814/TA, 13 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3814/TA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraak van 3 november 2016 van de beklagcommissie bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft – zo leest de beroepscommissie de bestreden uitspraak
(VE 2016-082) – aan klager een tegemoetkoming van € 175,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de beslissing van het hoofd van de inrichting klager een tegemoetkoming van € 150,= aan te bieden naar aanleiding van een
gegrondverklaard beklag door de beklagcommissie (VE 2013-518), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Aan klager werd het voedingsgeld voor de gehele maand niet uitbetaald indien hij in die maand de maatregel van kamerplaatsing had. De beklagcommissie heeft bij uitspraak van 2 mei 2014 het beklag van
klager hierover gegrond verklaard en de partijen opgedragen in overleg een passende tegemoetkoming te bepalen. Pas eind 2015 is dit, op verzoek van klager, door de inrichting opgepakt. De inrichting stelt niet meer over de gegevens te beschikken die
nodig zijn om een en ander goed te kunnen uitzoeken. Nu de inrichting, die een bewaarplicht heeft, geen gegevens kan verschaffen over de hoogte van het maandelijkse voedingsgeld en de periodes waarin klager op maatregel heeft verbleven, moet worden
uitgegaan van hetgeen klager hieromtrent heeft gesteld. Volgens klager bedroeg het voedingsgeld € 193,= per maand en is hem regelmatig een maatregel opgelegd en dus geen voedingsgeld uitbetaald. Primair stelt hij zich op het standpunt dat hij vanaf
februari 2008 moet worden gecompenseerd. Subsidiair is hij van mening dat hij moet worden gecompenseerd voor de periode van
28 oktober 2013 tot 2 mei 2014 (de datum van de uitspraak van de beklagcommissie), hetgeen neerkomt op een tegemoetkoming van (6 x € 193,=) € 1.158,=. Indien de beroepscommissie, evenals de beklagcommissie, van oordeel is dat klager slechts
gecompenseerd dient te worden over de periode van 28 oktober 2013 tot 6 februari 2014 (de datum van de beklagzitting), stelt klager zich meer subsidiair op het standpunt dat de tegemoetkoming (3,5 x € 193,=) € 675,50 dient te bedragen.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Bij uitspraak van 2 mei 2014, VE 2013-518 heeft de beklagcommissie klagers beklag over het niet ontvangen van voedingsgeld gegrond verklaard en de partijen opgedragen in onderling overleg een passende tegemoetkoming te bepalen. De inrichting heeft
(eerst eind 2015) beslist klager een tegemoetkoming van € 150,= aan te bieden. Klager heeft tegen deze beslissing van de inrichting beklag ingesteld. De beklagcommissie heeft – zo leest de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie – het
beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 175,= toegekend. In beroep staat enkel ter beoordeling de hoogte van de tegemoetkoming.

De inrichting heeft, ondanks verzoeken daartoe namens klager, geen gegevens verstrekt over de hoogte van het voedingsgeld dat ten tijde van de indiening van het initiële beklag op 1 november 2013 maandelijks aan verpleegden werd uitbetaald en over de
maatregelen die aan klager waren opgelegd. De inrichting moet dergelijke informatie kunnen verstrekken. Nu zij dit niet heeft gedaan, zal de beroepscommissie hetgeen klager hierover heeft aangevoerd voor juist aannemen.

Allereerst ligt voor de vraag over welke periode klager een tegemoetkoming dient te krijgen. De beroepscommissie is, anders dan de beklagcommissie, van oordeel dat de tegemoetkoming betrekking dient te hebben op de periode van 28 oktober 2013 (dit is
de
in het initiële klaagschrift genoemde ingangsdatum van een aan klager opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel) tot 2 mei 2014 (dit is de datum van de uitspraak waarbij klagers initiële klacht gegrond is verklaard). De tegemoetkoming heeft derhalve
betrekking op een periode van afgerond zes maanden.
Voorts ligt voor de vraag wat de tegemoetkoming per maand dient te zijn. De beroepscommissie gaat ervan uit, zoals door klager is gesteld, dat het maandelijkse voedingsgeld in bovenvermelde periode € 193,= bedroeg en dat klager in de hierboven vermelde
zes maanden geen voedingsgeld is uitbetaald. Evenals de beklagcommissie ziet de beroepscommissie evenwel geen reden om klager voor al die zes maanden het volledige maandelijkse voedingsgeld als tegemoetkoming toe te kennen, aangezien klager in die zes
maanden voeding door de inrichting verstrekt kon krijgen. De beroepscommissie kan zich verenigen met de door de beklagcommissie bepaalde tegemoetkoming van € 50,= per maand.

Gezien het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat klager een hogere tegemoetkoming toekomt dan door de beklagcommissie is vastgesteld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor
zover daartegen beroep is ingesteld, worden vernietigd. De beroepscommissie bepaalt dat klager een tegemoetkoming van in totaal € 300,= toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 300,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven