Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2716/GA, 20 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2716/GA

betreft: [klager] datum: 20 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.I.M. Entjes, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 juli 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.I.M. Entjes, en [...], juridisch medewerker bij de locatie Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma na feitelijk drie weken te hebben deelgenomen aan het plusprogramma (R-2016-336).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De klacht R-2016-275 was gericht tegen de mededeling van een medewerker dat klager tijdens zijn detentie niet de mogelijkheid krijgt deel te nemen aan het plusprogramma, noch aan
detentiefasering. De onderhavige klacht ziet op een andere situatie. Klager is na de klacht R-2016-275 meegedeeld dat hij toch kan deelnemen aan het plusprogramma. Klager is in juni 2016 feitelijk gepromoveerd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft
klager ter zitting van de beroepscommissie handtekeningen van medegedetineerden overgelegd. Na drie weken is echter beslist klager terug te plaatsen naar het basisprogramma. Klager heeft geen beschikking gekregen van de promotie- en de
degradatiebeslissing. Niet is gebleken dat de directeur voorafgaand aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt. Daartoe wordt verwezen naar RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, RSJ 4 november 2016, 16/3686/SGA en RSJ 9 november 2016,
16/3686/SGA (herstelbeslissing).
Klager heeft geen ongewenst gedrag vertoond. Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 26 april 2016, nr. 10511.10 (Murray vs. Nederland)) blijkt dat staten de verplichting hebben gedetineerden een kans te geven te
rehabiliteren. Klager heeft het nieuwe strafbare feit gepleegd tijdens zijn vorige detentie. Hij wist toen niet dat het zogenoemde stoplichtregime in werking zou treden.
Op [...] april 2016 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar die hij nu uitzit. Hij neemt thans feitelijk weer deel aan het plusprogramma.

Door en namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Op 3 mei 2016 is klager geplaatst in een gevangenis. De directeur betwist niet dat klager feitelijk heeft deelgenomen aan het plusprogramma maar hij heeft dit niet nagevraagd bij het afdelingspersoneel. Het was niet de bedoeling dat klager zou worden
gepromoveerd. Klager heeft namelijk tijdens detentie een nieuw strafbaar feit gepleegd. De vraag of dit strafbare feit is gepleegd tijdens de huidige of de vorige detentie doet niet ter zake. Klager is op grond van de wet uitgesloten van deelname aan
het plusprogramma. Er hoeft daarom geen belangenafweging te worden gemaakt voor de (terug)plaatsing van klager in het basisprogramma. Daartoe wordt onder andere verwezen naar RSJ 24 mei 2016, 16/1747/SGA.

3. De beoordeling
Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat klager zich in de onderhavige zaak beklaagt over een ander incident dan aan de orde was in de uitspraak van de beklagrechter van 6 juli 2016 (R-2016-275). De beroepscommissie zal klager
daarom alsnog ontvangen in zijn beklag.

Onweersproken staat vast dat klager in juni 2016 feitelijk is gepromoveerd door hem deel te laten nemen aan faciliteiten behorende bij het plusprogramma. Onweersproken staat ook vast dat na drie weken is beslist klager op grond van artikel 1e, aanhef
en
onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) weer terug te plaatsen naar het basisprogramma. Aan de orde is de vraag of die degradatiebeslissing dient te worden aangemerkt als onredelijk of
onbillijk.

In artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven uitgesloten zijn van promotie of het plusprogramma. Indien de vervolging niet leidt tot een
veroordeling wordt de uitsluiting ongedaan gemaakt. In de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) staat dat het hier gaat om uitsluitingen van rechtswege.

Gelet op het bepaalde in voormeld wetsartikel bestaat geen ruimte voor een belangenafweging door de directeur alvorens wordt beslist een gedetineerde te degraderen, maar dient slechts te worden bezien of de gedetineerde wordt vervolgd, en als uitkomst
van die vervolging al dan niet is veroordeeld, voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf (vergelijk RSJ 25 augustus 2016, 16/1737/GA). Dit is anders als zich een omstandigheid voordoet die noopt tot een belangenafweging door de
directeur, zoals de resterende tijdsduur van de detentie en het gedrag dat een gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont (vergelijk RSJ 17 oktober 2016, 16/1697/GA en 16/2158/GA). Dat klager in het onderhavige geval een aantal weken
heeft
kunnen deelnemen aan faciliteiten behorende bij het plusprogramma, heeft weliswaar voor onduidelijkheden gezorgd bij klager, maar noopt in het onderhavige geval niet tot het maken van een belangenafweging voor degradatie.

Nu vaststaat dat klager is vervolgd en is veroordeeld voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf en – naar het oordeel van de beroepscommissie – ten tijde van de bestreden degradatiebeslissing zich geen omstandigheden voordeden die
noopten tot een belangenafweging, kan die beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 20 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven