Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4091/GA, 10 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

nummer:   16/4091/GA

 

betreft:     [klager]                                                                         datum: 10 november 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 9 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.G.M. Kral, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden.
 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
    Het beklag betreft het voortduren van het verblijf van klager in het basisprogramma.

    De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
     

  2. De standpunten van klager en de directeur
    Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
    Klager heeft zich in juni 2014 in detentie schuldig gemaakt aan het plegen van een misdrijf. Uiteindelijk is klager hiervoor veroordeeld door het Gerechtshof. Daarmee is de vervolging van klager afgerond. Klager zit momenteel zijn gevangenisstraf uit en zal daarna in een tbs-kliniek worden geplaatst. Ondanks de omstandigheid dat sprake was van een vervolging wegens verdenking van het plegen van een misdrijf, heeft klager tot 1 juli 2016 wegens ‘groen’ gedrag in het plusprogramma mogen verblijven. Op 1 juli 2016, ongeveer twee jaar na het plegen van het misdrijf, is klager teruggeplaatst in het basisprogramma als gevolg van het aantrekken van de regels. Dit ondanks het feit dat klager de afgelopen twee jaren enkel ‘groen’ gedrag heeft vertoond. Inmiddels verblijft klager al geruime tijd in het basisprogramma, hetgeen hem zeer zwaar valt. Onder verwijzing naar RSJ 17 oktober 2016, 16/1697/GA en 16/2158/GA en RSJ 20 februari 2017, 16/2716/GA stelt klager zich op het standpunt dat de omstandigheden van zijn persoonlijke geval in overweging moeten worden genomen en dat deze tot een belangenafweging nopen. Gezien zijn ‘groene’ gedrag en de overige omstandigheden van zijn geval dient klager naar het plusprogramma te worden gepromoveerd, alwaar hij zich ook beter zal kunnen voorbereiden op de naderende plaatsing in een tbs-kliniek.

    De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
    Hoewel klager een modelgedetineerde is, staat het de directeur niet vrij af te wijken van het bepaalde in de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (verder: de Regeling). Van een belangenafweging kan op grond van de Regeling geen sprake zijn. Klager komt derhalve niet in aanmerking voor promotie naar het plusprogramma.
     

  3. De beoordeling
    In artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven uitgesloten zijn van promotie of het plusprogramma. In de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) staat - voor zover hier van belang - dat in artikel 1e wordt geregeld welke groepen gedetineerden zijn uitgezonderd van promoveren en dientengevolge niet in het plusprogramma kunnen worden geplaatst. Het gaat hier, aldus de toelichting, om uitsluitingen van rechtswege. Het gaat om gedetineerden die zich tijdens hun detentie schuldig maken aan het (mede)plegen van misdrijven en die daarvoor worden vervolgd en veroordeeld. Volgens de nota van toelichting is evident dat deze gedetineerden niet het juiste gedrag vertonen. Zijn betrokkenen reeds gepromoveerd op het moment van het (mede)plegen van het misdrijf, dan worden zij teruggeplaatst naar het basisprogramma.
    Dit rechtsgevolg vloeit voort uit artikel 1e. Tegen de mededeling van de directeur tot terugplaatsing staat geen beroep open. Tot slot wordt in de nota van toelichting nog opgemerkt dat voor deze groepen gedetineerden het basisprogramma geldt. Het plusprogramma met zijn grotere mate van vrijheden verhoudt zich niet met deze aard van detentie.

    In de Nota van Toelichting bij de Regeling is ten aanzien van voornoemde wettelijke bepaling vermeld dat tegen de mededeling van de directeur tot terugplaatsing geen beroep openstaat. De Pbw biedt evenwel geen ruimte om bij Nota van Toelichting op een uitvoeringsregeling het bij formele wet geregelde beklagrecht in te perken.
    De beroepscommissie heeft in RSJ 25 augustus 2016, 16/1737/GA dan ook overwogen dat het aan de rechter is om te bepalen of sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, waartegen beklag kan worden ingesteld en oordeelt in die zin. Gelet hierop zal de beroepscommissie klager alsnog ontvangen in zijn beklag en zal zij de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen.

    Onweersproken is dat klager strafrechtelijk is vervolgd en vervolgens veroordeeld wegens een misdrijf, gepleegd in juni 2014, terwijl klager in detentie verbleef.
    Voorts is onweersproken dat klager reeds twee jaren ‘groen’ gedrag vertoont en dat hij tot 1 juli 2016 - dus terwijl hij werd vervolgd wegens het plegen van het strafbare feit - in het plusprogramma heeft verbleven. De degradatie naar het basisprogramma op 1 juli 2016 hangt enkel samen met de strafrechtelijke vervolging, die inmiddels heeft geresulteerd in een veroordeling door het gerechtshof.

    Bij strikte toepassing van artikel 1e en onder b van de Regeling wordt een gedetineerde die vervolgd wordt en veroordeeld is voor een tijdens zijn detentie gepleegd misdrijf voor de rest van zijn detentie uitgesloten van deelname aan het plusprogramma en daarmede van de extra activiteiten die in dat programma worden aangeboden. Het resocialisatiebeginsel in de Pbw houdt in dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsbenemende sanctie de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij. Ook het doel van de Regeling waarin het onderdeel promoveren en degraderen is opgenomen, is het bevorderen van positief gedrag van gedetineerden tijdens de tenuitvoerlegging van hun straf, waardoor een bijdrage kan worden geleverd aan de individuele resocialisatie. Indien de gedetineerde wordt uitgesloten van deelname aan het plusprogramma, en wel voor de rest van zijn detentie, en daarmee wordt uitgesloten van de extra vrijheden en activiteiten die zijn gericht op zijn terugkeer in de samenleving, moet hij zich met minder ondersteuning voorbereiden op die terugkeer.
    Er kunnen overigens goede gronden aanwezig zijn voor uitsluiting van deelname aan het plusprogramma, maar het enkele feit van een vervolging of veroordeling kan, gelet op het belang dat in de Pbw aan resocialisatie wordt gehecht, zonder enige afweging niet als zodanig worden aangemerkt.

    Er kunnen zich immers omstandigheden voordoen die een inbreuk op de Regeling rechtvaardigen en die nopen tot een – kenbare – belangenafweging van de directeur alvorens hij beslist een gedetineerde te degraderen. Deze omstandigheden kunnen zijn: de aard en de ernst van de strafbare gedraging die binnen of buiten de inrichting haar effect heeft gehad, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van de gedraging, de duur van de naar aanleiding van de strafbare gedraging opgelegde straf in combinatie met de duur van de daaraan voorafgaande vervolging en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.

    Gelet op al het vorenstaande in onderling verband gezien, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een schriftelijk kenbare belangenafweging had moeten maken. De beroepscommissie zal vervolgens met gepaste terughoudendheid de redelijkheid en billijkheid van die afweging in het licht van de bovengenoemde omstandigheden beoordelen. Nu de kenbaarheid van de afweging ontbreekt zal de beroepscommissie het beroep en het onderliggende beklag gegrond verklaren en draagt zij de directeur op de beslissing alsnog met inachtneming van het vorenstaande kenbaar te motiveren. Vooralsnog acht zij geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep en het onderliggende beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en draagt de directeur op de beslissing met inachtneming van haar uitspraak kenbaar te motiveren binnen een termijn van twee weken na ontvangst van de uitspraak.
     

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen M.A., leden, in tegenwoordigheid van
    mr. S. Jousma, secretaris, op 10 november 2017

     

                    

     

     

                         secretaris                                                           voorzitter

Naar boven