Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3395/GA, 7 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3395/GA

betreft: [klager] datum: 7 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 maart 2016 van de beklagcommissie bij de Locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 januari 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord mr. E.A. Blok namens klager en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de Locatie Zoetermeer.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. Het feit dat klager tijdens het arbeidsmoment op 8 september 2015 is ingesloten op eigen cel (ZO 2015/698);
b. Het feit dat klager geen loon overeenkomstig artikel 5 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden heeft ontvangen (ZO 2015/699).

De beklagcommissie heeft beide klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht - zakelijk weergegeven -.
A. Allereerst is sprake van een schromelijke overschrijding van de beslissingstermijn door de beklagcommissie, nu de beklagcommissie op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, van de Pbw gehouden is zo spoedig mogelijk, doch in ieder
geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak te doen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Het klaagschrift
is
ingediend op 10 september 2015. Hoewel aan de zijde van klager begrip kan worden opgebracht voor het ontstaan van enige vertraging, is het onbegrijpelijk dat de beklagzitting pas zeven maanden na indiening van het klaagschrift plaatsvond en dat de
uitspraak op de klachten nog veel later door klager is ontvangen. Er is sprake van een evidente overschrijding van de voorgeschreven termijn en de handelswijze van de beklagcommissie is dan ook onacceptabel te noemen. De beroepscommissie wordt verzocht
hiermee rekening te houden in haar uitspraak.
Met betrekking tot het inhoudelijke gedeelte van de klacht geldt dat klager arbeidsongeschikt is en dat hem tijdens de arbeid een vervangende activiteit moet worden aangeboden. Van een vervangende activiteit is echter geen sprake, nu klager enkel op de
arbeidszaal mag zitten om een boek te lezen, hij de werkende gedetineerden niet mag storen en hij niet met hen mag communiceren. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, wanneer een gedetineerde door structurele omstandigheden in zijn persoon gelegen niet
aan de arbeid deel kan nemen, hij niet mag worden ingesloten tijdens de arbeid. Verder heeft de directeur een inspanningsverplichting om de gedetineerde gedurende de arbeidsuren zoveel mogelijk een vervangend programma aan te bieden. Nu hiervan in het
geval van klager geen sprake is, is de directeur gehouden om de celdeur van klager open te houden gedurende de arbeid. Onder verwijzing naar de huisregels heeft de beklagcommissie ten onrechte geoordeeld dat aan klager tijdens de activiteit arbeid een
vervangend programma wordt aangeboden. Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en aan klager op formele gronden een tegemoetkoming toe te kennen voor de schromelijke overschrijding van de beslistermijn door de beklagcommissie en een
tegemoetkoming voor de dagen waarop klager ten onrechte was ingesloten tijdens de activiteit arbeid.

B. De raadsvrouw heeft het beroep ter zitting ingetrokken.

De directeur heeft daarop als volgt geantwoord - zakelijk weergegeven -.
A. Hoewel de afhandelingstermijn van de onderhavige klachten door de beklagcommissie schromelijk is overschreden, dat is de directeur ook een doorn in het oog, kan niet worden gesteld dat de directeur daarvoor verantwoordelijkheid draagt. Het ligt
dan ook niet in de rede om te bepalen dat de directeur klager hiervoor een financiële tegemoetkoming zal verstrekken. Inhoudelijk wordt verwezen naar enkele recente uitspraken van de beroepscommissie van de Raad, waarin is geoordeeld dat het vervangend
programma dat binnen de Locatie Zoetermeer wordt aangeboden aan arbeidsongeschikte gedetineerden voldoet. Klager mag verblijven in de arbeidszaal, hij mag een boek of krant lezen en hij mag praten met andere gedetineerden, zolang hij het werkproces
niet
verstoort. Arbeidsongeschikte gedetineerden worden zelfs uitgedaagd tot het nemen van eigen initiatief door wat lichte arbeid te verrichten of bijvoorbeeld koffie voor de groep te zetten. Het gaat om een arbeidsblok van vier uur. Hoe de
arbeidsongeschikte gedetineerde dat invult is aan hem zelf. Het is niet zo dat een arbeidsongeschikte gedetineerde, die niet deel wenst te nemen aan het vervangend programma, op de recreatieafdeling of met open celdeur op de afdeling kan verblijven.
Hiervoor is onvoldoende personeel beschikbaar.

3. De beoordeling
a. In artikel 67, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de beklagcommissie zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak doet. In bijzondere
omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd. In dit geval dateert het klaagschrift van 10 september 2015. De beklagcommissie heeft op 3 maart 2016 uitspraak gedaan. Met de raadsvrouw en de directeur is de beroepscommissie
van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een schromelijke overschrijding van de afhandelingstermijn van deze klacht door de beklagcommissie. De wetgever heeft evenwel geen rechtsgevolgen aan de overschrijding van de in artikel 67, eerste
lid, van de Pbw genoemde termijn verbonden.

Met betrekking tot klagers betoog dat hij ten onrechte tijdens de arbeid is ingesloten in zijn cel en er geen passend vervangend programma is voor arbeidsongeschikten, overweegt de beroepscommissie als volgt. Gedetineerden kunnen verplicht worden zich
in hun cel op te houden gedurende activiteiten waaraan zij niet deelnemen. Dit impliceert dat gedetineerden die niet aan de activiteit arbeid deelnemen mogen worden ingesloten. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie geldt deze regel niet
voor gedetineerden die als gevolg van structurele omstandigheden in hun persoon gelegen, zoals bijvoorbeeld langdurige of permanente arbeidsongeschiktheid, niet aan de arbeid deel kunnen nemen. In dergelijke gevallen geldt voor de directeur een
inspanningsverplichting om de gedetineerde niet alleen in staat te stellen zich gedurende arbeidsuren buiten de eigen cel op te houden, maar om hem tijdens die uren ook zoveel mogelijk een vervangend programma aan te bieden. Zie hiervoor bijvoorbeeld
RSJ 21 december 2015, 15/2801/GA en RSJ 27 september 2016, 16/2844/GA en 16/2826/GA. Vaststaat dat klager arbeidsongeschikt is verklaard. Eveneens staat vast dat de directeur klager tijdens de arbeidsuren een vervangend programma op de arbeidszaal
aanbiedt. Klagers standpunt dat dit vervangend programma onvoldoende is, slaagt niet. De RSJ heeft reeds eerder geoordeeld dat de directeur aan zijn zorgplicht heeft voldaan met het aanbieden van een vervangend programma op de arbeidszaal. Zie RSJ 21
december 2015, 15/2801/GA. In hetgeen klager heeft aangevoerd, ziet de beroepscommissie geen aanleiding hierover anders te oordelen. De beslissing klager in te sluiten in de eigen cel als hij niet deelneemt aan het vervangende programma kan bij
afweging
van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

B. Dit onderdeel is ter zitting ingetrokken en behoeft derhalve geen beoordeling.

4. De uitspraak
a. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. E. Lucas en J. Schagen MA., leden, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, secretaris, op 7 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven