nummer: 16/4037/GA
betreft: [klager] datum: 13 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de penitentiaire inrichting Nieuwegein, gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van twee weken uitsluiting van deelname aan de arbeid, wegens de weigering op 29 augustus 2016 een Arboarts te bezoeken (NM-2016-740);
b. de insluiting van klager als arbeidsongeschikte tijdens de voor de arbeid bestemde uren en het niet uitkeren van ziektegeld (NM-2016-668).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op 23 juni 2016 vanuit de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn geplaatst in de
penitentiaire inrichting Nieuwegein. Klager is tijdens zijn verblijf in Alphen aan den Rijn arbeidsongeschikt bevonden. Klager is op 29 augustus 2016 opgeroepen voor een bezoek aan de Arboarts. Toen klager vervolgens naar de arts wilde gaan, zei een
personeelslid zonder opgave van redenen dat klager daar niet heen hoefde te gaan. Dat zei het personeelslid op het moment dat klager was ingesloten. Klager werd van 11.45 tot 12.30 uur ingesloten. Klager heeft ongeveer 4,5 maand op een bezoek aan de
Arboarts moeten wachten. Dit werd elke keer uitgesteld. Een verpleegkundige heeft klager bij binnenkomst in Nieuwegein bevestigd dat hij arbeidsongeschikt is.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers stelling dat hij ongeveer 4,5 maand heeft moeten wachten op een bezoek aan de Arboarts is niet
juist. Dit heeft klager ter zitting van de beklagrechter erkend. Klager was op 29 augustus 2016 opgeroepen voor een bezoek aan de Arboarts, maar hij wilde niet en hij weigerde te gaan. Om die reden is klager een ordemaatregel opgelegd. De directeur
weet
niet of klagers stelling dat een personeelslid heeft gezegd dat klager niet naar de arts hoefde te gaan, klopt. Een gedetineerde kan een Arboarts tijdens insluitingstijd bezoeken. De directeur heeft gekozen voor een ordemaatregel, en niet voor een
disciplinaire straf, om klager te motiveren alsnog de arts te bezoeken. Klager heeft geen ziektegeld ontvangen. Hij is immers niet arbeidsongeschikt bevonden. De directeur weet niet of medisch onderzoek is verricht in de periode van klagers binnenkomst
in Nieuwegein tot 29 augustus 2016.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. In aanvulling op die uitspraak overweegt de beroepscommissie
dat zij klagers stelling, dat hij de Arboarts op 29 augustus 2016 niet heeft bezocht vanwege de mededeling van een personeelslid dat klager de arts niet hoefde te bezoeken, niet aannemelijk acht, nu de directeur heeft verklaard dat klager (eerder) die
dag had geweigerd de arts te bezoeken en insluiting op cel geen belemmering voor een bezoek aan de arts is. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden die klagers stelling ondersteunen. Daarom kon de directeur in redelijkheid beslissen een
ordemaatregel op te leggen, ten einde klager te motiveren de Arboarts te bezoeken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager
ten tijde van de klacht gedateerd 26 september 2016 niet was beoordeeld door een arts op arbeidsongeschiktheid, mede omdat klager zelf had geweigerd de arts daarvoor te bezoeken. Bovendien blijkt uit het verslag van de maandcommissaris dat de directeur
klager tijdens de arbeidsuren een vervangend programma op de arbeidszaal heeft aangeboden, waaraan klager niet wenste deel te nemen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vergelijk RSJ 7 februari 2017, 16/3395/GA) moet een vervangend
programma alleen worden aangeboden aan gedetineerden die langdurig arbeidsongeschikt zijn bevonden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. E. Lucas en ing. M. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 13 maart 2017
secretaris voorzitter