Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2983/SGA, 1 september 2016, schorsing
Uitspraakdatum:01-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2983/SGA
Betreft : [...] datum: 1 september 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. H.C.L. Crozier, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. van 18 augustus 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma per 18 augustus 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 augustus 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 30 augustus 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De beslissing tot degradatie van 18 augustus voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de door de beroepscommissie in eerdere uitspraken gestelde eisen.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt
immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel,
maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom
dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken. In de bestreden beslissing wordt als motivering slechts verwezen naar een aan verzoeker op 18 juli 2016
opgelegde disciplinaire straf in verband met het tijdens een celinspectie aantreffen van een grote hoeveelheid drugs. Aldus blijkt uit de motivering van die beslissing niet dat acht is geslagen op het structurele gedrag van de verzoeker.
Gelet op het vorenstaande komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur zal daarom worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben
beslist.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur van 18 augustus 2016 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 1 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven