Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4077/JA, 1 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4077/JA

betreft: [klager] datum: 1 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 1 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde inrichting gegeven op een klacht van [...], geboren op [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2017, gehouden in de rechtbank te Utrecht, zijn klager en de manager primair proces/plaatsvervangend vestigingsdirecteur
[...] gehoord.

Tevens was ter zitting aanwezig mr. L.S. Rietdijk, stagiaire bij de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verlenging van klagers plaatsing op een afdeling voor intensieve behandeling (VIC-afdeling) ex artikel 22b, tweede en derde lid, Bjj voor de duur van drie maanden ingaande op 28 juli 2016.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 21,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is juist dat de beslissing tot verlenging van klagers VIC-plaatsing te laat is genomen, maar daaruit volgt niet zoals door de beklagrechter is geoordeeld dat er geen grond was om klager op de VIC te plaatsen. De initiële VIC-plaatsing ging vooraf
aan de verlenging. De psychiater heeft vastgesteld dat er een indicatie voor een VIC-plaatsing van klager was en vervolgens heeft de Staatssecretaris beslist om klager op de VIC te plaatsen. Dat de verlenging van de VIC-plaatsing, die elke drie maanden
wordt genomen, te laat is geschied, is slordig maar dit wil nog niet zeggen dat de grondslag van de VIC-plaatsing vervalt en dat klager teruggeplaatst zou moeten worden naar een reguliere groep.
Aan de directeur wordt voorgehouden dat het van belang is om alle gronden voor de verlenging van de plaatsing kenbaar te maken aan de jeugdige omdat hij zich anders daartegen niet kan verdedigen en dat het advies van de psychiater zich niet bij de
stukken bevindt.
Als, aldus de directeur, de directeur behandeling, die alle omtrent klager uitgebrachte stukken en rapportages ziet, van mening is dat er een indicatie is voor verlenging van de VIC-plaatsing, is dat voldoende en dient de beklagrechter niet op de stoel
van de behandelaars te gaan zitten. De beslissing tot verlenging van de VIC-plaatsing is echt uit behandeloogpunt genomen.
In de wet staat niet vermeld hoe de beslissing vorm moet worden gegeven noch welke tekst moet worden gebruikt. De term ‘behandelend team’ is gebruikt om te benadrukken dat niet alleen de psychiater maar dat ook de gedragsdeskundige en de directeur
hebben geadviseerd om klagers verblijf op de VIC-afdeling te verlengen. Het opnemen van de stoornis in de tekst van de beslissing wordt wettelijk niet gevraagd. Het benadrukken van de stoornis kan een destabiliserend effect hebben en dient voorkomen
te
worden.

Door klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht.
De VIC-plaatsing is niet tijdig verlengd en verder is klager het inhoudelijk ook niet eens met de verlenging. Het maakt blijkbaar niet uit wat hij ervan vindt. Klager heeft geen intensieve begeleiding nodig. Het gaat goed met hem en hij kan naar een
reguliere groep. Hij heeft eerder op een reguliere groep verbleven. Hij heeft geen baat bij de behandeling op de VIC-afdeling. Hij heeft een maand zonder rechtvaardigingsgrond op de VIC verbleven. De indicatiestelling liep eind juni 2016 af. In maart
2016 was de VIC-plaatsing voor de laatste keer verlengd. Klager is ermee bekend dat er bij hem sprake zou zijn van PDD-NOS en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij weet dat al heel lang. Er is een etiket op geplakt maar klager is niet het
etiket. Hij kent de kenmerken van de stoornissen maar ziet niet het voordeel van een plaatsing op een VIC-afdeling in verband daarmee. Geschreven is dat het bekend maken van klagers stoornis hem van slag zou brengen maar dit wordt zo gesteld om de
stukken niet in het dossier te hoeven voegen, terwijl dit wettelijk wel is vereist. De inrichting wil bepaalde stukken niet overleggen omdat hij zich dan niet kan verdedigen. Die stukken moeten er wel bij. Hij verblijft nog steeds op de VIC-afdeling.

3. De beoordeling
Uit artikel 22b van de Bjj volgt dat een jeugdige op een afdeling voor intensieve behandeling kan worden geplaatst indien de jeugdige extra begeleiding behoeft en die behoefte het gevolg is van een psychiatrische stoornis of een
persoonlijkheidsstoornis
en de jeugdige ten gevolge hiervan tijdelijk niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22 van de Bjj. De plaatsing geschiedt alleen indien dit noodzakelijk is ter stabilisatie en behandeling van de jeugdige. De
directeur bepaalt telkens binnen ten hoogste drie maanden en na advies van een psychiater of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve behandeling nog bestaat.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard omdat de voorafgaande beslissing tot verlenging van klagers plaatsing op de VIC-afdeling eind juni is afgelopen en de daarop volgende beslissing pas genomen is op 28 juli 2016. Gelet op de
beklagtermijn van zeven dagen heeft het beklag dat dateert van 31 juli 2016 mede betrekking op een periode waarin klager zonder geldige titel op de VIC-afdeling verbleef. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagrechter terecht het
beklag
op deze grond gegrond verklaard.

Daarbij komt dat overeenkomstig RSJ 25 juli 2016, 16/763/JA, uit de stukken niet kan worden afgeleid of de beslissing van de directeur tot verlenging van klagers plaatsing op een VIC-afdeling voldoet aan de wettelijke eis als vermeld in artikel 22b van
de Bjj dat voorafgaand aan de beslissing van de directeur advies wordt uitgebracht door een psychiater waarin wordt weergegeven of de noodzaak van het verblijf op de VIC nog steeds bestaat. Gesteld is dat een psychiater heeft geadviseerd om klagers
verblijf op de VIC-afdeling te verlengen maar dit is wederom niet geconcretiseerd door een advies van een psychiater of een directe verwijzing naar een dergelijk advies en derhalve kan ook niet nagegaan worden of het advies voorafgaand aan de bestreden
beslissing is uitgebracht.

De beroepscommissie benadrukt dat door de directeur toetsbaar dient te worden gemaakt op welke gronden een beslissing is genomen en stukken dienen te worden verstrekt op grond waarvan kan worden beoordeeld of aan de wettelijke eisen is voldaan.
Het niet (willen) verstrekken van een van datum voorzien advies van de psychiater of een directe verwijzing naar een dergelijk advies is in strijd met het in artikel 6 van het EVRM verwoorde rechtsbeginsel van ‘equality of arms’ en is derhalve onjuist.

De beroepscommissie zal derhalve het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven