Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3197/GA, 19 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/3197/GA

Betreft: [klager] datum: 19 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Weisfelt, namens

[...], verder te noemen klager, en van een beroepschrift van klager

gericht tegen een op 15 september 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Weisfelt, en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 15 september 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het gaat op zich goed met klager, maar hij wil de dwangmedicatie niet. Klager slikt Risperdal, maar dat is niet nodig. Klager moet een straf uitzitten en dat is niet leuk. Hij wil zijn straf rustig uitzitten. Met de redenen die de directie voor het
toepassen van de a-dwangbehandeling aanvoert, is klager het niet eens. Toen klager jaren geleden gedetineerd raakte, kon hij niet meer zelf dingen doen zoals kleren kopen. Daarom loopt hij lang in dezelfde kleren. Die kleren zijn oud en klager vindt
het
niet interessant oude kleren te strijken; dat is anders met nieuwe kleren. In de rapportage staat dat klager vochtige kleren in zijn cel legt. Dat doet hij nog niet zo lang. Klager heeft zijn redenen om niet te douchen. In de isolatieruimte hangt een
camera. Als hij daar moet douchen, schaamt hij zich. Klager gebruikt een washandje om zich te wassen, maar een washandje zit niet in de set handdoeken die de p.i. verstrekt. Klager probeert zich goed te gedragen, hij vindt dat hij goed met het
personeel
kan omgaan. Het laatste rapport is van heel lang geleden. Klager wil geen contact met een psycholoog of psychiater, omdat hij hen niet vertrouwt. Hij kent hun werk niet en is bang dat hun opmerkingen in zijn strafdossier terecht komen. Klager begrijpt
niet dat hij dwangmedicatie krijgt voor iets wat niet is gebeurd.

Klagers raadsman voert aan dat klager een straf ondergaat die het Wetboek van Strafrecht niet kende, toen deze werd opgelegd. De maximale straf was 20 jaar destijds en klager heeft 26 jaar gevangenisstraf gekregen. Dat is in strijd met alle beginselen
van het recht. Klagers raadsman merkt verder nog op dat aan de formele vereisten voor de toepassing van a-dwangbehandeling lijkt te zijn voldaan. Het is echter de vraag hoe het met het materiële gevaarscriterium zit. Men is voorzichtig met klager, hij
krijgt een meermansbenadering. Het personeel lijkt zich onveilig te voelen, omdat klager bizar gedrag zou vertonen. Er is echter nooit iets gebeurd sinds klager 17 jaar geleden werd veroordeeld. Een eenmalige stemverheffing is onvoldoende. Dat klager
niet met psychiaters wil spreken, maar rustig zijn straf wil uitzitten, is zijn recht. Toch is dwangmedicatie toegepast. De raadsman vraagt zich af waar het gevaar dan uit bestaat. Het lijkt afgeleid te worden uit als bizar ervaren gedragingen van
klager, zoals het wasritueel en het geen afscheid willen nemen van zijn jas. Dat is echter al jaren zo. Klager wordt door de medicatie teruggebracht naar een suffe toestand. De raadsman merkt wel degelijk een verschil. Zaken dringen niet tot klager
door. De medicatie heeft invloed op klagers persoonlijkheid, op zijn hersenen. Het laatste stukje vrijheid, vrijheid van denken, is hem ontnomen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft al lang in de p.i. Vught. In 2013 heeft klager een periode dezelfde medicatie gekregen en dat is toen goed gegaan. Klager is overgeplaatst naar unit 3, een wat lichtere afdeling, maar is na verloop van tijd toch weer aangeboden voor
terugplaatsing naar unit 4, een zorgintensievere afdeling. Het personeel vond klager dreigend. Er is nooit wat gebeurd, maar men heeft dat ook willen voorkomen. De p.i. wil de situatie niet laten escaleren in verband met de medepatiënten op de
afdeling.
Klager heeft zo zijn rituelen. Andere gedetineerden worden zoveel mogelijk bij klager weggehouden, maar er is wel contact met het personeel. Klager leeft in zijn eigen wereld en zijn gedrag is de laatste tijd bizarder geworden. Dit uit zich in vreemd
samengestelde maaltijden die zeer langdurig in de magnetron worden opgewarmd en in natte kleding die in de cel wordt gelegd. De luchttoevoer wordt afgesloten en daardoor lijkt de cel wel een sauna, de schimmels staan op de muren. Er ontstond een zeer
ongezonde situatie. De directeur heeft klager hierover gesproken, maar klager wilde hierin geen verandering brengen. Klager komt over een jaar vrij. Het is de verantwoordelijkheid van de directeur klager hierop voor te bereiden. De directeur ziet na de
medicatie een merkbare verbetering bij klager. Klager is toegankelijker en de rituelen zijn gestopt. Het is klagers goed recht niet met een psychiater te willen spreken, het is wel geprobeerd. Er is gevaar voor maatschappelijke teloorgang.
Op unit 4 is meer personeel aanwezig en is de benadering meer individueel gericht. Toch was na een verblijf van drie weken op deze unit dwangmedicatie bij klager aan de orde. Het contact met hem werd ingewikkelder, hij was zeer afhoudend. Een van de
criteria voor a-dwangbehandeling is het gevaar dat hij anderen van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Het contact tussen klager en de andere gedetineerden werd gemeden. Als de p.i. niet had ingegrepen, was een situatie
ontstaan waarin het gevaar zich zou hebben voorgedaan.

3. De beoordeling
Ter zitting is afgesproken dat klager zou nadenken over het geven van toestemming aan de directeur voor het verstrekken van zijn behandelplan aan de beroepscommissie. Binnen een week zou hierover via klagers raadsman uitsluitsel worden gegeven. De
beroepscommissie heeft het behandelplan niet ontvangen.
Desondanks acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen, nu de voor een beoordeling benodigde informatie uit de door de directeur overgelegde stukken kan worden verkregen.

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

In de beslissing van 15 september 2016 is vermeld dat de dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is vanwege het volgende gevaar: “Gevaar dat u anderen letsel toebrengt dan wel om het leven zult brengen en alsmede het risico op persoonlijke
teloorgang”.

Voor de vaststelling van het gestelde gevaar dienen op de situatie in detentie toegesneden feiten en omstandigheden te worden aangevoerd, waaruit de relatie met de stoornis en de aannemelijkheid van het gevaar kunnen worden afgeleid.

Het in de beslissing genoemde gevaar is onvoldoende geconcretiseerd en vindt onvoldoende steun in de adviezen van de psychiaters. Over klager wordt bizar gedrag beschreven, maar concrete, recente voorbeelden van fysiek dreigend gedrag zijn er niet. Van
de voorbeelden die in het advies van 4 september 2016 worden genoemd, heeft het laatste zich in 2012 voorgedaan. Om voor het gevaar op herhaling van geweld terug te grijpen naar klagers veroordeling voor een levensdelict 17 jaar geleden is
onvoldoende.
Voorts is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat is getracht andere middelen te benutten. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat al drie weken na klagers terugplaatsing naar unit 4 tot toepassing van
a-dwangbehandeling is beslist. Bovendien kan de beroepscommissie niet volgen waarom thans met een a-dwangbehandeling van drie maanden zou moeten worden gestart, terwijl hij mogelijk pas over een jaar in vrijheid wordt gesteld.
Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit een psychiatrische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46d aanhef en onder a veroorzaakt en dat een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Het beroep zal dan ook gegrond worden
verklaard
en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Gelet op de einddatum van de a-dwangbehandeling zijn er termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. J. Stolwerk, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 19 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven