Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2975/GA, 8 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2975/GA

betreft: [klager] datum: 8 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Verkuil, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2016 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, voor zover hiertegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.L. Verkuil.
De directeur van de locatie De Schie heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op 24 november 2016 heeft de secretaris telefonisch geïnformeerd naar de uitslagen van urinecontroles van 9 maart 2016 tot 11 mei 2016 en de straffen die in die periode zijn opgelegd bij het bureau management ondersteuning (b.m.o.) van de locatie De
Schie. De coördinator van het b.m.o. heeft op 1 december 2016 per email gereageerd. Hierbij is een overzicht verstuurd en een uitspraak van de beklagcommissie van 8 juni 2016. Een afschrift van deze reactie is op 5 december 2016 ter kennisname naar
klager en zijn raadsvrouw verstuurd.

De beroepscommissie die het onderhavige beroep heeft behandeld ter zitting bestond uit mr. U. van de Pol, voorzitter, en mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door
mr. S.S. Dwarka, secretaris.
Nu het lidmaatschap van de RSJ van mr. U. van de Pol per 1 december 2016 is beëindigd, heeft mr. J.A.M. de Wit, lid van de RSJ, het voorzitterschap van de beroepscommissie in de onderhavige zaak overgenomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens het feit dat klager zich heeft onttrokken aan het toezicht (251) en de degradatiebeslissing van 11 mei 2016
(287
en 308).

De beklagcommissie heeft de klachten met nummers 251 en 287 ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag met nummer 308 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is altijd op tijd geweest bij de arbeid, behalve één keer. Klager was namelijk te laat, omdat hij zijn kleren moest wassen. Klager kan zijn was alleen op vrijdag doen. De was duurt een uur en daarna moet de was ook in de droger. Dat moet een
ieder zelf doen. Klager was om ongeveer 14.00 uur op de afdeling om zijn was in de droger te zetten. Klager was in gesprek met piw-er Henk. Klager is daarna gelijk naar de arbeid gegaan en Marco sprak klager aan omdat hij te laat was verschenen. Klager
heeft aan Marco gezegd dat hij bij piw-er Henk kon verifiëren dat hij op de afdeling was, maar Marco heeft piw-er Tweet gebeld. Piw-er Tweet wist hier niet van en toen kreeg klager rapport aangezegd. Het klopt dat klager 18 minuten te laat was, maar
hij
was op de afdeling en heeft zich niet onttrokken aan het toezicht.
Met betrekking tot de degradatiebeslissing wordt aangevoerd dat de belangenafweging deze beslissing niet kan dragen. De positieve urinecontrole van 9 maart 2016 was achterhaald, nu klager daarna tweemaal negatief heeft gescoord. Klager scoorde dus
groen
op middelengebruik. Er moet gekeken worden naar de uitslagen tot en met 10 mei 2016, nu de degradatiebeslissing op 11 mei 2016 is genomen. Van de urine-uitslagen zijn documenten beschikbaar, maar de casemanager heeft deze niet aan klager gegeven.
Tevens
heeft de beklagcommissie het rapport van 22 maart 2016 omtrent het weigeren opdrachten van het personeel op te volgen vernietigd. De uitspraak van de beklagcommissie was toevallig ook op 11 mei 2016. De directeur had dit moeten weten en moeten meewegen
in het besluit. Het is daarom onredelijk om klager te degraderen op 11 mei 2016. Sinds 17 juni 2016 verblijft klager weer in het plusprogramma.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
Schriftelijk heeft de coördinator van het b.m.o. aangevoerd dat klager in de periode van 4 maart 2016 tot 11 mei 2016 eenmaal schone urine heeft geproduceerd. De uitspraak van de beklagcommissie op 8 juni 2016 is ontvangen.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie als volgt. Gezien de inhoud van het verslag van 22 april 2016 en het verhandelde ter zitting staat vast dat klager zich te laat heeft gemeld op de arbeid. Nu niet is weersproken
dat
klager eerder wel telkens op tijd is verschenen bij de arbeid, had de directeur volgens de “Sanctiekaart 2016 LANDELIJK” kunnen volstaan met insluiting van klager voor de duur van de arbeid. De directeur heeft in dit geval gekozen voor een
disciplinaire
straf van drie dagen, terwijl niet gemotiveerd is waarom van de Sanctiekaart is afgeweken in het nadeel van klager. De beroepscommissie oordeelt dat de opgelegde straf als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep is in zoverre
gegrond.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet ongedaan te maken zijn, komt klager een tegemoetkoming toe. Deze wordt vastgesteld op € 22,50.

Met betrekking tot de degradatiebeslissing van 11 mei 2016 overweegt de beroepscommissie als volgt. Onder meer in de uitspraken RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA en RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA heeft de beroepscommissie bepaald dat de directeur
voorafgaande aan een beslissing tot degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die afweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het
‘groene
gedrag’ en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor
hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. In het ‘besluit tot terugplaatsing naar het basisprogramma’ van 11 mei 2016 heeft de directeur die belangenafweging inzichtelijk gemaakt. Hierin is onder meer opgenomen dat het ‘rode gedrag’ – kort
gezegd – drie disciplinaire straffen betreft. Voorts is het ‘oranje gedrag’ en ‘groen gedrag’ benoemd.
Uit navraag bij het b.m.o. is gebleken dat klager op 4 maart 2016 positief heeft gescoord op cannabis bij een urinecontrole. In de periode daarna tot 11 mei 2016, de dag waarop is besloten klager te degraderen, heeft klager nog één urinecontrole gehad
op 29 april 2016. De uitslag van deze urinecontrole is negatief. Met betrekking tot de opgelegde disciplinaire straf van 23 maart 2016 blijkt dat deze beslissing is vernietigd door de beklagcommissie op 6 juni 2016. De uitspraak hiervan is verzonden op
8 juni 2016 en toen bij de directeur bekend geworden. Ten tijde van het bestreden besluit had de directeur dus enkel rekening kunnen houden met één positieve urinecontrole en één negatieve urinecontrole. De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen
is
aangevoerd met betrekking tot het structurele gedrag van klager, welk gedrag gemotiveerd staat beschreven in het besluit van 11 mei 2016, niet tot vernietiging van het besluit kan leiden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met nummer 251 alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50. De
beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven