Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4044/STA, 13 december 2016, schorsing
Uitspraakdatum:13-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/4044/STA

Betreft : [verzoeker] datum: 13 december 2016

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift tevens klaagschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 7 december 2016, inhoudende de
verlenging van de eerder aan verzoeker opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van ten hoogste drie maanden.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen namens het hoofd van voornoemde inrichting van 12 en 13 december 2016.

1. De standpunten
Door en namens verzoeker is het schorsingsverzoek als volgt toegelicht.
Verzoeker heeft zeer negatieve ervaringen met de dwangmedicatie. Hij ervaart hierdoor duizeligheid, concentratieproblemen, voortdurende dorst, slapeloosheid, vermoeidheid, is onrustig in zijn hoofd en heeft problemen met urineren. Ondanks dat de
dosering van het antipsychoticum is verlaagd met 2,5 mg en verzoeker inmiddels een antidepressivum krijgt toegediend, heeft hij nog steeds last van de genoemde bijwerkingen.
Bovendien zijn de redenen waarom hij deze medicatie moet innemen niet goed onderbouwd. Hem is geen alternatief aangeboden.
De beslissing betreft de vierde voortzetting van de dwangmedicatie. De beslissing is niet ondertekend en niet kan worden vastgesteld dat verzoeker is gehoord alvorens de beslissing werd genomen. Dit is een grove schending van de zorgvuldigheid en
levert
strijd op met artikel 16c Reglement verpleging ter beschikking gestelden.
Ten aanzien van de voortzetting van een dwangbehandeling gelden zwaardere motiveringseisen dan voor de initiële beslissing tot dwangbehandeling. Aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid moet zijn voldaan. Uit de schriftelijke
mededeling blijkt onvoldoende dat voortzetting van de dwangbehandeling noodzakelijk is. Slechts vermeld is dat inname van de medicatie nog onvoldoende geborgd is om tot vrijwillige inname over te gaan. Van de gevaren die worden genoemd, is geen sprake.
De manier van reageren van verzoeker en het zich negatief uitlaten over medicatie kunnen als logische gevolgen worden gezien van de ernstige bijwerkingen die verzoeker ervaart van de a-dwangbehandeling. Aan de voorkeuren van verzoeker lijkt veel te
gemakkelijk voorbij te worden gegaan. Aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit is niet voldaan. De a-dwangbehandeling dient te gelden als ultimum remedium (zie RSJ 21 maart 2016, 16/413/TA). Evenmin is voldaan aan de eis van
subsidiariteit. Niet is gebleken dat opnieuw is gekeken naar andere manieren om uit de vermeende impasse te komen. Op dit punt wordt in de beslissing exact dezelfde tekst gebruikt als in de mededeling bij de start van de dwangbehandeling en de eerste
en
tweede mededeling tot voortzetting van de a-dwangbehandeling.
In de schriftelijke mededeling is voor wat betreft de eis van doelmatigheid opgemerkt dat het staken van de medicatie alle winst in gevaar brengt. Dit wordt beargumenteerd met het feit dat het toekomstperspectief zou verdwijnen, opnieuw
maatschappelijke
teloorgang dreigt en het risico op suïcide toeneemt. Deze argumentatie staat haaks op hetgeen verzoeker verklaart over de ernstige bijwerkingen die hij ondervindt. Uit de schriftelijke mededeling blijkt niet voldoende welke effecten verwacht worden
wanneer de dwangbehandeling wordt voortgezet. Het enkele feit dat bij staking van de medicatie een denkbeeldig extern gevaar zou kunnen optreden is onvoldoende om de a-dwangbehandeling voort te zetten.
Een dwangbehandeling is zeer ingrijpend. In het licht van de rechtsbescherming van verzoeker is het van groot belang dat de verlengingsbeslissing gedegen wordt gemotiveerd en aan de (zwaardere) motiveringseisen is niet voldaan. Er is derhalve sprake
van
schending van artikel 34b Rvt. De summiere motivering staat niet in verhouding tot de zeer negatieve bijwerkingen die verzoeker als gevolg van de a-dwangbehandeling ondervindt.

Uit de inlichtingen namens het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
In oktober 2013 is verzoeker opgenomen in de huidige inrichting. Hij lijdt aan beperkingen in de cognitieve flexibiliteit, een complexe posttraumatische stoornis, een depressieve stoornis en problemen met middelengebruik. Voorts is sprake van een
persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline, paranoïdie en schizotypische trekken. De behandeling stagneerde, er was geen vooruitgang en elk perspectief op verlof ontbrak met als gevolg dat verzoeker onevenredig lang in een FPC zou moeten
blijven of mogelijk zelfs een longstayindicatie zou krijgen. Daarnaast was risico op suïcide ontstaan vanuit somberheid en het ontbreken van toekomstperspectief. De enige mogelijkheid om het gevaar af te wenden, was het starten van een
a-dwangbehandeling. Op 28 september 2015 is daarmee gestart. Er werd daarna een verbetering van het toestandsbeeld gezien en omdat het van groot belang werd geacht dat de verbetering in het functioneren van verzoeker werd voortgezet, is de
dwangbehandeling op 31 augustus 2016 voortgezet. Verzoeker zette zich inmiddels in voor zijn behandeling en hem werd begeleid verlof verleend dat goed verliep. De verbetering in het toestandsbeeld en het functioneren hielden, maar klager bleef zich
verzetten tegen medicatie. Op verzoek van verzoekers advocaat is op 18 oktober 2016 een second opinion aangevraagd bij dhr. B., academisch psychiater die is gespecialiseerd in psychoses. Deze second opinion, op 22 november 2016 ontvangen, heeft geleid
tot verlaging van de dosering met 2,5 mg tot 12,5 mg van het antipsychoticum. Voorts zal gestart worden met een antidepressivum. Verzoeker is tevreden over de second opinion en blij met de verlaging in de dosering en het voorstel te starten met een
antidepressivum.
De psychiater heeft benadrukt dat bij het staken van antipsychotische medicatie het risico op maatschappelijke teloorgang en suïcide zal toenemen en het toekomstperspectief zal verdwijnen. Voor vrijwillige inname van de antipsychotische medicatie is
nog
altijd onvoldoende basis. Om die reden is beslist de a-dwangbehandeling op 7 december 2016 voort te zetten. Op het moment van schrijven van deze reactie zat de ondertekende schriftelijke mededeling nog in een interne postronde. Een ongetekend exemplaar
is als bijlage bijgevoegd.

Op 13 december 2016 is een ondertekende schriftelijke mededeling ontvangen. Door de juridisch medewerker is telefonisch meegedeeld dat de datum van 2 december 2016 die op de schriftelijke mededeling is vermeld een schrijffout betreft en dient te worden
gelezen als 7 december 2016.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, gelet op
het
navolgende, niet het geval.

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan
het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan
worden weggenomen.
Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven. Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan de a-dwangbehandeling worden voortgezet indien dit noodzakelijk is.

Uit de zich in het dossier bevindende stukken komt naar voren dat verzoeker een psychische stoornis heeft en dat het als gevolg van verzoekers, uit zijn stoornis voorvloeiende, gedrag en opstelling niet mogelijk was verzoeker te behandelen, waardoor
een
behandelimpasse was ontstaan, elk perspectief op resocialisatie ontbrak en een langdurig verblijf in een tbs-inrichting en mogelijk longstay-plaatsing dreigde. Er was sprake van gevaar voor maatschappelijke teloorgang en risico op suïcide vanuit
somberheid en het ontbreken van een toekomstperspectief. Omdat dit gevaar volgens de psychiaters alleen kon worden afgewend door middel van behandeling met antipsychotica, maar verzoeker weigerde deze medicatie vrijwillig in te nemen, is op 21
september
2015 beslist tot toepassing van een a-dwangbehandeling. Daarna is de a-dwangbehandeling driemaal verlengd; de vierde verlenging betreft de onderhavige beslissing.

Na toediening van de antipsychotica is gerapporteerd dat dit het toestandsbeeld van verzoeker verbeterde. In een second opinion heeft een onafhankelijk psychiater geadviseerd de dosering van de dwangmedicatie te verlagen met 2,5 mg en een
antidepressivum voor te schrijven. Er is meer toekomstperspectief dan de afgelopen jaren maar inname van de medicatie is nog onvoldoende geborgd om tot vrijwillige medicatie over te gaan. Verzoeker uit zich negatief over de antipsychotische medicatie.
Bij vrijwillige inname is de kans groot dat verzoeker de medicatie staakt, hetgeen ertoe zal leiden dat de geboekte winst teniet wordt gedaan, het toekomstperspectief weer verdwijnt en het gevaar op maatschappelijke teloorgang en het risico op suïcide
weer toenemen.

Gelet op het vorenstaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aannemelijk dat de noodzaak tot voortzetting van de a-dwangbehandeling nog steeds aanwezig is. De bestreden beslissing voldoet, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan
de
eisen van proportionaliteit en doelmatigheid. Nu verzoeker nog steeds weigert vrijwillig antipsychotica in te nemen, terwijl het gevaar dat zijn stoornis hem doet veroorzaken enkel kan worden weggenomen door middel van de inname van antipsychotica,
voldoet de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter eveneens aan de eisen van subsidiariteit. De bestreden beslissing kan derhalve, ondanks de door verzoeker ondervonden bijwerkingen van de medicatie, niet worden aangemerkt als
zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Daarbij komt dat inmiddels in overleg met verzoeker en de raadsvrouw een second opinion is uitgebracht waarna de dosering van het
antipsychoticum met 2,5 mg is verlaagd en een antidepressivum aan verzoeker is voorgeschreven.
Het schorsingsverzoek zal gelet op het bovenstaande worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A.M. van Woensel, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven