Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2607/GA, 24 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2607/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, en mr. [...], juridisch medewerker bij voornoemde
inrichting.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het uitvallen van de arbeid.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter verwijst naar het feit dat in een eerder gelijkluidende zaak uitspraak is gedaan, waarbij de klacht gegrond werd verklaard. Het is
niet redelijk en billijk om op die gronden tot een gegrondverklaring van de klacht in deze zaak te komen. Klager had niet mogen worden ontvangen in zijn beklag omdat de klacht onvoldoende feitelijk is omschreven in het klaagschrift.
Binnen de inrichting is er geen algemene uitzondering geformuleerd op het recht op arbeid. De directeur herkent zich niet in de overweging van de beklagrechter over categorale uitsluiting. Vanwege het verplichte karakter van deelname aan de arbeid voor
afgestraften is prioriteit gegeven aan een volledige personeelsbezetting in de gevangenis. Dit heeft er echter niet toe geleid dat er geen arbeid werd aangeboden in het huis van bewaring. Op alle afdelingen is arbeid aangeboden. Vanwege het
personeelstekort is gekozen voor een roulatiesysteem, zodat iedere gemotiveerde gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld om zijn recht op arbeid te effectueren. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat een termijn waarbinnen een gedetineerde
op de wachtlijst staat en tegelijkertijd wordt ingesloten in redelijkheid dient te worden begrensd tot een periode van twee weken. Door het roulatiesysteem komt iedere gedetineerde aan de beurt binnen die twee weken.
In het huis van bewaring het kan voorkomen dat gedetineerden niet altijd hun recht op arbeid kunnen effectueren. Op de arbeidszaal zijn 36 werkplekken. Indien er een werkmeester ontbreekt, kunnen 12 gedetineerden niet worden ingedeeld. Nergens blijkt
uit dat in geval van klager sprake is van het structureel uitvallen van arbeid en dus van structureel insluiten gedurende de arbeid. Klager is op 25 februari 2016 binnengekomen en op 21 juni 2016 is hij in vrijheid gesteld. Van de 117 dagen die klager
in detentie heeft verbleven, heeft hij 15 dagen niet deelgenomen aan de arbeid, waarvan 8 dagen wegens personeelstekort. Dit levert nog geen schending op van de zorgplicht. Met het uitbrengen van drie vacatures en het invoeren van een roulatiesysteem
heeft de directeur getracht invulling te geven aan haar zorgplicht om te voorzien in arbeid. Klager heeft alle 15 dagen gecompenseerd gekregen. De tegemoetkoming dient daarom op nihil gesteld te worden.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 47, tweede lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de beschikbaarheid van arbeid.

De directeur heeft aangevoerd dat in een periode van ongeveer 17 weken voor klager in totaal 15 keer de arbeid is uitgevallen, waarvan 8 keer wegens personeelstekort, en dat derhalve geen sprake is van een structurele uitval van de arbeid. Uit de
onderhavige stukken maakt de beroepscommissie op dat klager vanwege personeelstekort geen arbeid heeft gehad op 10, 11, 12, 16, 20 en 30 mei en 1 juni 2016. De beroepscommissie stelt vast dat in een periode van vier weken voor klager 8 keer de arbeid
is
uitgevallen vanwege personeelstekort. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een structurele uitval van de arbeid. Verder overweegt zij dat niet is gebleken dat aan klager op die dagen vervangende activiteiten
zijn aangeboden. De beslissing van de directeur om klager wegens personeelstekort 8 keer niet deel te laten nemen aan de arbeid en klager in te sluiten op de momenten dat geen arbeid werd aangeboden is in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Het
beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd. Nu aan klager volledige compensatie is geboden op de dagen dat hij niet heeft gewerkt, ziet de beroepscommissie geen
aanleiding voor een tegemoetkoming. Voor wat betreft de toegekende tegemoetkoming zal de beroepscommissie derhalve het beroep van de directeur gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen. Aan klager zal geen
tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de uitval van de arbeid ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden. Zij verklaart het beroep gericht tegen de toegekende
tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 24 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven