Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2168/GM, 11 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2168/GM

betreft: [klager] datum: 11 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 juni 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klagers raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut en het hoofd zorg van p.i. Ter Apel [...].

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het niet adequaat behandelen van klagers oogklachten ondanks de gegrondverklaring van klagers eerdere beroep, RSJ 11 maart 2016, 15/4141/GM.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
De uitspraak RSJ 11 maart 2016, 15/4141/GM wordt terzijde gelegd omdat de inrichtingsarts meent dat de uitspraak onjuist is. Het is onaanvaardbaar dat een inrichtingsarts op deze wijze met een uitspraak van de beroepscommissie omgaat. Het is momenteel
te laat voor een inhoudelijke discussie. Het laatste onderzoek heeft op 28 maart 2014 plaatsgevonden. Klager is niet gezien door de arts van het UMCG. De inrichtingsarts wil zelf blijven monitoren. De inrichtingsarts wil de raadsvrouw niet te woord
staan en neemt de telefoon niet op. De houding van de inrichtingsarts wordt niet begrepen. Er rest geen andere beslissing dan het beroep opnieuw gegrond te verklaren.

Door en namens de inrichtingsarts is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, als volgt nader toegelicht. Het laatste onderzoek, een second opinion op eigen verzoek en voor eigen kosten, is verricht door de oogarts P. in Breda.
Daarna heeft de inrichtingsarts contact opgenomen en is er overleg geweest met de specialist S. van het UMCG die, mede op grond van de bevindingen van de oogarts P. in Breda, heeft aangegeven dat hij klager niet hoefde te zien. De enige optie die de
Bredase specialist aangaf was het aanmeten van een sclera (contact)lens. Dit is geen operatie en geen niet-uitstelbare behandeling. De inrichtingsarts dient zich aan het Vademecum te houden. De risico’s bij opereren zijn te groot. Het is aan de
inrichtingsarts om te bepalen of er een indicatie bestaat voor een doorverwijzing. Er is sprake van een stabiel beeld, geen progressieve klachten. In dit geval heeft de inrichtingsarts tot op heden geen indicatie gevonden om door te verwijzen. Het is
niet juist om klager steeds valse hoop te geven. Klagers letsel dateert van circa 2009. Tijdens zijn detentie in Rotterdam is een specialist geraadpleegd. Er is twee keer met klager gesproken met hulp van de tolkentelefoon.
De betreffende inrichtingsarts is inmiddels niet meer in de inrichting aanwezig. Er zal binnenkort een wisseling van inrichtingsarts plaatsvinden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat voor wat betreft klagers oogklachten/-letsel de situatie als beschreven in RSJ 11 maart 2016, 15/4141/GM, ongewijzigd is. Noch aan de kant van klager noch aan de kant van de inrichtingsarts is sprake van een gewijzigd
standpunt.
Het staat vast dat het de inrichtingsarts niet gelukt is om klager te overtuigen en uit de stukken (onder andere de verweerbrief van de inrichtingsarts) blijkt dat de arts-patiënt relatie ernstig verstoord is. In een dergelijk geval is het ‘good
medical
practice’ om te verwijzen naar een collega/specialist teneinde uit de impasse te komen. Dit is niet geschied.

De beroepscommissie kan niet tot een ander oordeel komen dan in RSJ 11 maart 2016, 15/4141/GM en zal ook het onderhavige beroep gegrond verklaren. Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie doet opnieuw en ditmaal dringend de aanbeveling om klager door te verwijzen naar een oogheelkundig specialist.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven