Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3580/GV, 18 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3580/GV

betreft: [klager] datum: 18 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.H.T. van Gijssel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 oktober 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de afwijzende beslissing omdat zijn verlofadres al zeer geruime tijd bekend is en hij pas op het laatste moment heeft vernomen dat het adres een probleem oplevert.
Door
deze buiten klager liggende fout zal het minimaal twee maanden langer duren voordat hij met verlof kan, terwijl hij op basis van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) nu al recht heeft op verlof. Daarbij komt dat de voorlopige
hechtenis van de medeverdachte in de zaak, die op soortgelijke afstand van aangever woont, momenteel geschorst is en hij wel op zijn huisadres mag verblijven. In de beschikking is aangegeven dat een locatieverbod en/of een locatiegebod niet tot de
mogelijkheden behoort. Echter, er zou gedacht kunnen worden aan een locatieverbod voor Tolkamer in combinatie met een contactverbod met aangever. Dit zijn ook voorwaarden die aan de schorsing van de medeverdachte gekoppeld zijn. Daarbij kan nog in
overweging genomen worden of een eventueel gebiedsverbod, dan wel gebiedsgebod, wenselijk is. Naar alle verwachtingen zal klager opnieuw in Lobith gaan wonen als hij vrij komt. Het verlof kan als ideale mogelijkheid gezien worden om klager op zijn
terugkeer in de samenleving voor te bereiden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager zou volgens de Regeling in aanmerking kunnen komen voor algemeen verlof. Klager heeft aangegeven mee te willen werken aan bijzondere voorwaarden met elektronische
controle. De Reclassering is gevraagd of een locatieverbod voor Tolkamer middels elektronische controle tot de mogelijkheden behoort. De Reclassering heeft geconcludeerd dat de afstand tussen het opgegeven verlofadres in Lobith en het adres van het
slachtoffer ongeveer 1,5 kilometer bedraagt. Op basis van het aantoonbare slachtofferbelang zal een locatieverbod, naast een contactverbod, geïndiceerd zijn, maar dit is niet uitvoerbaar omdat de afstand van het opgegeven verlofadres tot de woning van
het slachtoffer te klein is. Zonder locatieverbod wordt het risico op ongewenste slachtofferconfrontatie aanwezig geacht. Bij het slachtoffer is nog sprake van angst. Bovendien is er een risico voor maatschappelijke onrust indien klager verlof zou
genieten op het opgegeven verlofadres. Het adres is namelijk gelegen in een kleine gemeenschap en de politie heeft aangegeven signalen te hebben opgevangen dat een eventueel verlof binnen deze gemeenschap gevaar met zich mee kan brengen voor klager.
Dat
het verlofadres volgens klager al geruime tijd bekend was laat onverlet dat naar aanleiding van zijn eerste aanvraag meerdere instanties zijn benaderd om advies uit te brengen over het opgegeven verlofadres en over de aanvraag, om tot een zorgvuldige
besluitvorming te komen. Van een fout is derhalve geen sprake. Klager doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de naam en achternaam van de medeverdachte zijn niet bekend, waardoor hiertegen geen verweer kan worden gevoerd. Nu het verlofadres
niet aanvaardbaar is, omdat het binnen een straal van vijf kilometer van het adres van het slachtoffer is, en het gewenste locatiegebod en -verbod daardoor niet mogelijk zijn, is toekenning van het algemeen verlof niet mogelijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op de negatieve adviezen van de Reclassering en de politie.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het opgegeven verlofadres, gelet op de afstand tussen het verlofadres en het adres van het slachtoffer en de spanningen binnen de leefgemeenschap.
De Reclassering heeft in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid van elektronische controle negatief geadviseerd, gelet op de afstand tussen het verlofadres en het adres van het slachtoffer, waardoor een locatiegebod en -verbod niet
uitvoerbaar
zijn.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot het ondergaan van een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek, wegens een gekwalificeerd vermogensdelict, welke uitspraak nog niet onherroepelijk is. De verlenging gevangenhouding eindigt vooralsnog op 30
januari 2017. Klagers fictieve einddatum van detentie is 12 oktober 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn
terugkeer in de maatschappij. Aan de andere kant is er het algemeen belang van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Onweersproken is dat het slachtoffer van het delict waarvan klager wordt verdacht op 1,5 kilometer afstand van het door klager opgegeven verlofadres woont. Gelet op de afstand tussen het verlofadres en het woonadres van het slachtoffer is de
beroepscommissie van oordeel dat er sprake is van een reëel risico op ongewenste confrontatie met het slachtoffer. Klager heeft aangevoerd dat aan het verlof bijzondere voorwaarden van een locatiegebod of -verbod verbonden kunnen worden, in combinatie
met een contactverbod. De beroepscommissie overweegt dat in verband met de aanrijtijd van de politie een straal van minimaal vijf kilometer rondom het woonadres van het slachtoffer wordt gehanteerd, hetgeen betekent dat het verlofadres zich op minimaal
vijf kilometer afstand moet bevinden van het adres van het slachtoffer, en verwijst daarbij naar een eerdere uitspraak van 20 juli 2016 (RSJ 20 juli 2016, 16/1880/GV). De beroepscommissie is met de Staatssecretaris van oordeel dat het risico op
slachtofferconfrontatie in het onderhavige geval niet ondervangen kan worden door een locatiegebod of -verbod. Voornoemde omstandigheid vormt naar het oordeel van de beroepscommissie een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een
afwijzing van klagers verlofaanvraag. Dat de voorlopige hechtenis van een in de buurt wonende medeverdachte zou zijn geschorst, doet hier niet aan af. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder g, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 18 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven