nummer: 02/1105/GB
betreft: [klager] datum: 6 januari 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1956], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 mei 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, op 20 november 2002 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 maart 1998 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem. Vanuit dit h.v.b. is hij op 26 juni 1998, via de landelijke afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam,overgeplaatst naar de EBI. Sindsdien is zijn verblijf telkens met een periode van zes maanden verlengd.
2.2. Klager wordt onder meer verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie en het in georganiseerd verband plegen van ernstige strafbare feiten. Hij is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf vantwintig jaar en in hoger beroep tot een levenslange gevangenisstraf. Klager heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft dezelfde argumenten als de vorige keer aangevoerd, er is weinig nieuwe informatie toegevoegd. In de rapportage staat dat klager in de periode van december 2001 tot mei 2002 met medegedetineerde [...]heeft gesproken over de beveiliging van het penitentair ziekenhuis. De interesse was er aan de kant van [betreffende medegedetineerde] en niet van klager, het gesprek betrof de intrekking van een klacht en klager heeft van 4 tot 8februari 2002 in het penitentair ziekenhuis verbleven, zodat hij onmogelijk in december 2001 over het ziekenhuis heeft kunnen spreken. Bovendien heeft hij niets over de beveiliging kunnen opmerken omdat hij daar een masker heeftmoeten dragen.
De informatie van het Gedetineerden recherche informatie punt (GRIP), die geen details bevat en is niet te controleren, is niet voorzien van een fiat van de Landelijk officier van justitie (Lovj), zodat deze geen rol bij debeoordeling mag spelen.
Met verwijzing naar het, naar aanleiding van een in februari 2002 gebracht bezoek aan Nederland, opgesteld rapport van The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT),wordt opgemerkt dat goed gedrag tijdens het verblijf geen enkel invloed heeft op de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI en dat aan het bezwaar van de CPT tegen het regime slechts gedeeltelijk is tegemoet gekomen.
Het regime van de EBI is in strijd met de Europese mensenrechtenverdragen en de wetten van Nederland.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat klager, op basis van de informatie waarop hij destijds in de EBI is geplaatst, nog steeds tot de doelgroep van de EBI behoort. Hij wordt verdacht van hetplegen van ernstige delicten en is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Klager heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. Een eventuele ontvluchting zou, gezien de maatschappelijke en publicitairegevoeligheid van de delicten, grote maatschappelijke onrust tot gevolg hebben. De directeur is van mening dat klagers verblijf in de EBI verlengd dient te worden.
3.3. Klager is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de selectiefunctionaris, maar hij heeft hier geen gebruik van willen maken.
3.4. De selectiefunctionaris acht klager op basis van de reeds beschikbare informatie nog steeds vluchtgevaarlijk. Hieraan wordt toegevoegd dat klager in de periode van 21 december 2001 tot 10 mei 2002 tijdens het luchten met eenmedegedetineerde uitvoerig van gedachten wisselde over de veiligheidsregels en procedures in het penitentiair ziekenhuis. Klager beantwoordde veel vragen van die medegedetineerde over dit onderwerp. Daarnaast is deselectiefunctionaris uit ingekomen ambtsberichten van mei 2002 gebleken dat ten aanzien van klager recent nog sprake is geweest van aanwijzingen waaruit moet worden geconcludeerd dat sprake is van ontvluchtingvoornemens danwel vanvoornemens tot het bevrijden van klager met hulp van buitenaf. Wat dit betreft wordt verwezen naar het verslag van de vergadering van de adviescommissie EBI op 16 mei 2002.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. Het verslag van de vergadering van de adviescommissie EBI op 16 mei 2002 vermeldt onder meer dat de CRI beschikt over zeer vertrouwelijke, actuele informatie met betrekking tot klagers vluchtgevaarlijkheid. Dit gegeven wordtter vergadering kort toegelicht. Gelet op de beschikbare informatie adviseert de commissie positief ten aanzien van verlenging van klagers verblijf in de EBI.
4.5. De beroepscommissie stelt vast dat sprake is van vertrouwelijke informatie waarvan de inhoud kennelijk niet mag worden geopenbaard. Op grond van de ten tijde van de bestreden beslissing geldende circulaire CRI-meldpunt Grip(van 20 juli 1994, nr. 44716/94/DJ, waarvan de geldigheid laatstelijk is verlengd op 28 juni 2001) dient deze informatie te worden voorgelegd aan de Lovj/CRI die toetst of de informatie voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is.Nu een dergelijk door de Lovj geaccordeerd advies ontbreekt is de beroepscommissie van oordeel dat de door het CRI aangedragen informatie geen rol mag spelen bij de beoordeling van de beslissing tot verlenging van klagers verblijfin de EBI.
De reeds bestaande informatie is echter (nog) zwaarwegend genoeg om te concluderen dat klager een extreem vluchtrisico en, gelet op de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht, een onaanvaardbaar risico vormt in termenvan recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.
Gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht en terzake waarvan hij in hoger beroep is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, vormt klager bij eeneventuele ontvluchting eveneens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. De beroepscommissie overweegt hierbij dat ten aanzien van klager herhaaldelijk is gebleken van een concrete dreiging om hem om te (laten) brengen.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het vorenstaande, nog steeds valt in beide onder 4.2 genoemde categorieën.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissietekent hierbij echter het volgende aan. Klager verblijft sedert juni 1998 in de EBI. Indien de selectiefunctionaris mocht overwegen om nogmaals klagers verblijf in de EBI te verlengen, dan doet hij er verstandig aan om een daartoestrekkende beslissing mede te baseren op nieuwe en concrete gegevens waaruit van de extreme vluchtgevaarlijkheid van klager blijkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 januari 2003
secretaris voorzitter