Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/3030/GB, 15 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03\3030\GB

betreft: [klager] datum: 15 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 31 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 december 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, welke op 24 december 2003 aan klager is uitgereikt,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 27 februari 2004 door een lid van de Raad gehoord en heeft daarbij een uitdraai van zijn strafrechtelijke antecedenten en een brief d.d. 25 september 2003 van de Minister betreffende klagers verzoek om zijn strafverder in Engeland te mogen uitzitten overgelegd.

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, die verhinderd was om bij het verhoor aanwezig te zijn, heeft een pleitnota aan de beroepscommissie doen toekomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (e.b.i.) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 22 maart 2001 gedetineerd. Sedert 15 mei 2002 verbleef hij op de afdeling voor beperkt gemeenschapsgeschikten van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden. Op 18 december 2002 is hij op advies van dee.b.i.-adviescommissie in de e.b.i. geplaatst. Op 25 juni 2003 is klagers verblijf in de e.b.i. verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 10 april 2004. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 november 2005.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de e.b.i. -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
De informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) omtrent een vermeende ontvluchtingspoging van klager komt in alle gevallen van een anonieme bron. Het fiat van de landelijk officier van justitie ontbreekt, behalvebij het rapport van 4 oktober 2001, hetgeen in strijd is met de geldende circulaire CRI-meldpunt GRIP (20 juli 1994, nr. 44716/94/DJI). Nu klager vanaf het begin af aan heeft beweerd er ‘te zijn ingeluisd’ door medegedetineerden enhij nooit uitlatingen heeft gedaan met betrekking tot ontvluchting en zeker niet met geweld, was de noodzaak om deze informatie voor te leggen aan de officier van justitie van het landelijk parket (ovj-lp) om een geaccordeerd adviesuit te brengen des te groter. Gelet op de uitspraak van de beroepscommissie d.d. 6 januari 2003, 02/1105/GB, mag de GRIP-informatie geen rol spelen bij de beoordeling van de beslissing. Het bericht van 4 oktober 2001 dat welgeaccordeerd is door de ovj-lp was toentertijd geen reden tot plaatsing in de e.b.i. en kan dat nu ook niet zijn. Voorts is het niet voor de hand liggend dat klager ontvluchtingsplannen zou beramen juist op het moment dat hij vanuiteen regime voor beperkt gemeenschapsgeschikten zou worden overgeplaatst naar een regime van algehele gemeenschap. Er zijn behalve vage geruchten geen concrete aanwijzingen dat klager een vluchtpoging aan het voorbereiden was. Hetenige dat opvalt is dat klager een ongezonde belangstelling zou hebben voor het personeel en de mate van beveiliging binnen de inrichting, maar deze gegevens worden niet nader gepreciseerd.
Van een eventueel uitleveringsverzoek door de Engelse autoriteiten is geen concrete informatie bekend, zodat deze informatie niet mag worden meegewogen.
Klager zou in 1990 in Engeland ontvlucht zijn met geweld. Klager ontkent ten stelligste dat hierbij sprake is geweest van geweld. De ontvluchting heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij destijds in het h.v.b. Demersluis isgeplaatst, zodat deze informatie ook nu geen rol meer kan spelen in de plaatsingsbeslissing. De laatste tijd doet zich het verschijnsel voor dat in verlengingsbeslissingen het gedrag van de gedetineerde over het laatste half jaaruitgebreid wordt beschreven en als extra argument wordt meegenomen om de e.b.i.-plaatsing te rechtvaardigen. Klager zou bijvoorbeeld op 11 mei 2003 en later nogmaals het brandalarm en de sprinklerinstallatie hebben geactiveerd. Ookzou hij een ongezonde belangstelling hebben getoond voor de veiligheidsmaatregelen zonder dat dit nader wordt geconcretiseerd. Voorts zou klager zich agressief naar personeelsleden manifesteren. Klager ontkent de toedracht van veelvan deze incidenten. Het zijn uitingen van frustratie en woede, opgeroepen door het e.b.i.-systeem, en dienen hooguit als een beheersprobleem te worden beschouwd en niet als een extra indicatie voor een e.b.i.-plaatsing. Uit eenpsychologisch onderzoek van de Vrije Universiteit te Amsterdam is gebleken dat gedetineerden hoogstwaarschijnlijk psychische schade oplopen door hun verblijf in de e.b.i.. Het is volstrekt irreëel om degelijke uitingen te gebruikenom de e.b.i.-plaatsing te rechtvaardigen. Verzocht wordt om de bestreden beslissing te vernietigen en klager over te plaatsen naar een minder restrictief regime.

3.2. Klager heeft daar, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd.
In de toelichting van de selectiefunctionaris d.d. 20 januari 2004 staat niets vermeld dat de voortzetting van klagers verblijf in de e.b.i. rechtvaardigt. Negatief gedrag van klager wordt er in beschreven, maar dit gedrag duidtniet op vluchtgevaar. Je kan niet in de e.b.i. worden geplaatst enkel op grond van negatief gedrag. De passage over dat klagers dag pas goed is als er een personeelslid dood is, is belachelijk. Klager heeft zoiets een keer gezegdtijdens een ruzie met een personeelslid. Klager zou in Engeland tijdens een ontsnapping extreem geweld hebben gebruikt, maar niemand heeft ooit gecontroleerd of dat juist is. Klager is nooit veroordeeld terzake van een gewelddadigeontsnapping. Uit klagers strafrechtelijke antecedenten blijkt ook dat er geen straffen aan klager zijn opgelegd, die nog ten uitvoer moeten worden gelegd. Klager heeft zelf verzocht om zijn straf verder te mogen uitzitten inEngeland. De meeste passages in het rapport van de unit-directeur bevatten onzin. Waarnemingen van personeel worden erin verwoord. Klager verblijft nu al achttien maanden in de e.b.i., terwijl hij vanaf het begin af aan daar al nietgeplaatst had dienen te zijn. Voor de stelling dat klager daadwerkelijk van plan zou zijn om te ontvluchten, is geen enkel bewijs. Degene met wie klager volgens de verhalen een poging tot gijzeling had willen ondernemen, is ook inde e.b.i. geplaatst, maar hij is inmiddels overgeplaatst.

3.3. In het selectievoorstel van de directeur van de e.b.i. is het volgende aangegeven. Gezien het vermelde in het selectievoorstel en het gedrag van klager in de e.b.i., waarbij in het bijzonder zijn aandacht voor de personele enmateriële beveiliging opviel, en zijn recente actie tegen de orde en de veiligheid, waarbij hij daadwerkelijk fysiek reageerde en probeerde te verhinderen dat zijn celdeur gesloten werd, dient zijn verblijf in de e.b.i. verlengd teworden.

3.4. De selectiefunctionaris heeft klager uitgenodigd voor een gesprek op 2 december 2003. Klager heeft via het personeel aangegeven geen prijs te stellen op een gesprek met de selectiefunctionaris. Na bestudering van hetpenitentiair dossier heeft de selectiefunctionaris zich aangesloten bij het voorstel van de directeur van de e.b.i..

3.5. Volgens de selectiefunctionaris moet klager op grond van de beschikbare informatie nog steeds als vluchtgevaarlijk worden gekwalificeerd. Over klagers verblijf in de e.b.i. gedurende de periode van 25 juni 2003 tot 3 december2003 wordt het volgende bericht. Er was sprake van negatief gedrag, waarbij klager zich ondermeer manifesteerde als (be)dreigend en grensverleggend ten aanzien van de geldende regimerichtlijnen. Klager schroomde niet om debeveiligingsmaatregelen en het personeel daadwerkelijk uit te testen. Gedurende voornoemde periode toonde klager zijn bijzondere belangstelling voor de in de e.b.i. van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen en voor de handelingenvan het personeel. Klager manifesteerde zich ook als daadwerkelijk agressief door middel van hand- en kopstootbewegingen vanuit zijn cel richting personeelsleden. Hij verzette zich heftig tegen personeelsleden, die zijn celdeurwilden sluiten. Klager informeerde bij de directeur wat de straf zou zijn, indien hij daadwerkelijk een personeelslid tegen het hoofd zou slaan. Klager gaf ook aan dat zijn dag pas goed is, als er een personeelslid dood is. Gelet ophet vorenstaande adviseerde de e.b.i.-adviescommissie klager te handhaven in de e.b.i.. De selectiefunctionaris besliste op 12 december 2003 dienovereenkomstig.

4. De beoordeling
4.1. De e.b.i. Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een e.b.i. en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een e.b.i. elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende. In de uitspraak 03/1489/GB d.d. 23 september 2003 van de beroepscommissie met betrekking tot de vorige verlenging van klagers plaatsing in de e.b.i. is overwogen dat de in november2002 ingekomen ambtsberichten kunnen worden aangemerkt als zogenaamde harde informatie die, gelet op de GRIP-circulaire niet aan de ovj-lp ter toetsing behoeft te worden voorgelegd.
De in de rapporten risicoanalyse van november 2002 en december 2002 van het GRIP genoemde informatie betreft onder meer informatie omtrent de mogelijke voorbereiding van klager van een ontvluchting vanuit de inrichting. Klager zoude ontvluchting samen met een andere gedetineerde organiseren en bij de ontvluchting zou sprake zijn van geweld tegen personeel van de inrichting, mogelijk in de vorm van een gijzeling. De informatie is afkomstig van meerderebronnen, die de informatie onafhankelijk van elkaar hebben verstrekt en die omwille van hun veiligheid anoniem dienen te blijven. Voorts is in de cel van klager aangetroffen een handgeschreven papiertje met daarop een opsomming vanstoffen waarvan een zeer explosief mengsel kan worden gemaakt. Gelet op het bovenstaande en de overige omtrent klager bekende informatie, namelijk zijn ontvluchting in 1990 tijdens een detentie in Engeland en zijn gedrag gedurendehet afgelopen half jaar in de e.b.i., in het bijzonder zijn gebleken belangstelling voor het personeel en de veiligheidsaspecten binnen de e.b.i., kon in redelijkheid worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreemvluchtrisico vormt. Gelet op het door klager gepleegde delict en de terzake daarvan opgelegde langdurige gevangenisstraf, vormt klager bij een eventuele ontvluchting tevens een onaanvaardbaar risico in termen van recidivegevaar voorernstige geweldsdelicten. De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. De beslissing klagers verblijf in de e.b.i. te verlengen is derhalve niet in strijdmet de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven