Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0393/GA, 29 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/393/GA

betreft: [klager] datum: 29 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 februari 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klagers raadsvrouw, mr. S.G.H. van de Kamp, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Roermond is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens verbale agressie en het aannemen van een dreigende houding jegens het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw stelt voorop dat bij de behandeling door de beklagcommissie een en ander is misgegaan. Zij is toen, hoewel zij zich had gesteld als raadsvrouw, niet uitgenodigd voor de zitting. Klager heeft toen om aanhouding van de behandeling verzocht,
maar dat verzoek is niet gehonoreerd.
Inhoudelijk brengt de raadsvrouw naar voren dat de schorsingsvoorzitter van de beroepscommissie de tenuitvoerlegging van deze disciplinaire straf heeft geschorst omdat uit het verslag onvoldoende duidelijk naar voren kwam of er wel sprake was van een
daadwerkelijke dreiging. Feitelijk is volgens klager niet meer gebeurd dan dat hij een meningsverschil heeft gehad met een personeelslid en dat dit personeelslid onnodig een alarmsituatie heeft gecreëerd. Klager is van mening dat hij toen enkel
vasthoudend is geweest in zijn mening maar niet heeft gedreigd of intimiderend gedrag heeft vertoond. Klager is één dag na de uitspraak van de schorsingsvoorzitter uitgesloten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Naar aanleiding van de hier bestreden beslissing van de directeur heeft verzoeker tevens een schorsingsverzoek ingediend. De voorzitter heeft dat verzoek (met kenmerk 16/0029/SGA) op 11 januari 2016 toegewezen. Daarbij heeft de voorzitter – voor zover
hier van belang – overwogen:
“(...)
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 7 januari 2016, wordt onvoldoende aannemelijk dat verzoeker zich verbaal agressief heeft geuit naar personeel en dat hij een dreigende houding naar hen heeft aangenomen. Uit
het
verslag kan worden afgeleid dat sprake is geweest van recalcitrant gedrag, maar niet is omschreven (voor zover daar sprake van zou zijn) welke agressieve uitlatingen verzoeker naar het personeel heeft gedaan. Evenmin wordt omschreven (voor zover daar
sprake van zou zijn) waaruit de dreigende houding van verzoeker heeft bestaan. Gelet op het voorgaande kon de directeur - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet in redelijkheid genoemde disciplinaire straf opleggen.
(...)”

De beroepscommissie komt, temeer nu de stellingen van klager in beroep niet door de directeur zijn weersproken, tot hetzelfde oordeel als het voorlopige oordeel van de schorsingsvoorzitter. Bij gebreke aan een voldoende feitelijke onderbouwing van het
aan klager verweten gedrag in het verslag, had de directeur daarom geen disciplinaire straf op mogen leggen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 40,=. De beroepscommissie heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de voorzitter op 11 januari 2016
de verdere tenuitvoerlegging met onmiddellijke ingang heeft geschorst.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven