Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1648/SGA, 17 mei 2016, schorsing
Uitspraakdatum:17-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1648/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 17 mei 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 april 2016, inhoudende dat verzoeker (na te zijn overgeplaatst
vanuit het Detentiecentrum Rotterdam) bij binnenkomst in de p.i. Krimpen aan den IJssel in het basisprogramma is geplaatst.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 12 mei 2016, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 mei 2016 alsmede van de, ook op 13 mei 2016, gegeven aanvulling daarop.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op grond van het bepaalde in artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden beslist de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft over promotie en degradatie van gedetineerden in de inrichting. Bij die
beslissing dient de directeur acht te slaan op het gedrag van de gedetineerde in de periode voorafgaand aan de laatste toetsing omtrent en/of beslissing omtrent promotie en degradatie. De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 10 november
2014 met kenmerk 14/1918/GA, overwogen dat het enkele feit dat een gedetineerde een strafwaardig feit heeft begaan onvoldoende is om over te gaan tot degradatie maar dat de directeur daarbij ook het gedrag van de gedetineerde in de daaraan voorafgaande
periode moet meewegen en daar ook blijk van moet geven. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat
wel
het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn
re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de

feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen (...)”.

Daarbij is tevens van belang in welk programma de betreffende gedetineerde verbleef voorafgaand aan zijn binnenkomst in de inrichting. Blijkens het op 25 april 2016 opgemaakte selectieadvies van het detentiecentrum Rotterdam verbleef verzoeker tot het
moment van overplaatsing in het plusprogramma.

De directeur heeft verzoeker bij binnenkomst in de p.i. Krimpen aan den IJssel in het basisprogramma geplaatst maar deze beslissing per 13 mei 2016 teruggedraaid nadat uit het selectieadvies van het detentiecentrum Rotterdam was gebleken dat verzoeker
daar in het plusprogramma was geplaatst. Nadat was gebleken dat verzoeker op 26 april 2016 in het detentiecentrum een disciplinaire straf had opgelegd gekregen wegens brandstichting, van welk incident geen melding kon worden gemaakt in het op 25 april
2016 opgemaakte selectieadvies, heeft de directeur deze laatste beslissing weer teruggedraaid en verzoeker weer in het basisprogramma geplaatst. Uit het bijgevoegde verslag blijkt dat de brandmelder in de cel van verzoeker is afgegaan en dat het
personeel in de toiletpot verbrand papier heeft aangetroffen.

Uit de beslissing van de directeur volgt dat het besluit tot (terug)plaatsing van verzoeker naar het basisprogramma enkel is opgelegd vanwege de op 27 april 2016 opgelegde disciplinaire straf wegens brandstichting. Niet is gebleken dat de directeur bij
de beslissing tot degradatie een afweging heeft gemaakt zoals in vorengenoemde uitspraak van de beroepscommissie is bedoeld. Mitsdien zijn er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 17 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven