Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0534/SGA, 23 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:23-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/534/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 12 februari 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit
het plusprogramma naar het basisprogramma per 12 februari 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet deze beslissing niet aan de door de beroepscommissie in eerdere uitspraken gestelde eisen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, dient
de
directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk
ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij
de
beslissing te worden betrokken.
In de bestreden beslissing wordt als motivering verwezen naar specifieke onderdelen uit het toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen” en naar het feit dat verzoeker in de maand januari 2016 driemaal een sanctie heeft opgelegd gekregen, tweemaal wegens
een positieve urinecontrole, eenmaal wegens het hebben van een televisie op cel tijdens de tenuitvoerlegging van een straf , alsook naar het feit dat verzoeker eenmaal een waarschuwing heeft gekregen. Uit die beslissing noch uit de reactie van de
directeur komt naar voren dat de directeur voorafgaand aan de bestreden beslissing een (als zodanig kenbare) afweging als hiervoor bedoeld heeft gemaakt. Hierbij komt nog dat de directeur in zijn beslissing het gedrag van verzoeker heeft gekwalificeerd
als “dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood)”, en daarbij geen keuze heeft gemaakt, hetgeen wel had gemoeten. Gelet daarop is die beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, genomen op gronden die deze niet kunnen dragen.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de beslissing om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma zal met onmiddellijke ingang worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het
onderliggende klaagschrift.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van die (degradatie)beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven