Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2479/GB, 22 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2479/GB

Betreft: [Klager] datum: 22 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Skála, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 28 juli 2016 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 3 maart 2016 is klager opgeroepen zich op 1 april 2016 te melden in de p.i. Lelystad voor het ondergaan van 180 dagen gevangenisstraf. Op 8 maart 2016 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 17 maart 2016 ongegrond is verklaard.
Op
29 maart 2016 heeft de schorsingsvoorzitter de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst tot het moment dat de beroepscommissie op het beroep zou hebben beslist (RSJ 29 maart 2016, 16/995/SGB). Op 31 maart 2016 is het beroep van klager
gegrond verklaard en werd de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. (RSJ16/997/GB)
Op 28 juni 2016 is klager opgeroepen zich op 28 juli 2016 te melden in de p.i. Leeuwarden voor het ondergaan van voornoemde gevangenisstraf. Op 1 juli 2016 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 12 juli 2016 ongegrond is verklaard.
Klager heeft daarop schorsing gevraagd van de tenuitvoerlegging van die beslissing van de selectiefunctionaris, welk verzoek bij uitspraak van 20 juli 2016 (RSJ16/2478/SGB) is afgewezen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het door klager ingediende gratieverzoek is nog steeds in behandeling. De bestreden oproepingsbrief dateert van na het indienen van het gratieverzoek, zodat aan het gratieverzoek van rechtswege schorsende werking moet worden toegekend. Hierdoor had de
primaire beslissing van de selectiefunctionaris van 28 juni 2016 geschorst moeten worden totdat er ten aanzien van het gratieverzoek een beslissing zou zijn genomen. Klager is van mening dat geen sprake is van een nieuw feit c.q. nieuwe grond voor het
beroepschrift, daar de schorsing van rechtswege is.

Voorts stelt de selectiefunctionaris –volgens klager ten onrechte- dat alleen de informatie van klagers huisarts kon worden gebruikt in het onderzoek van de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie (de medisch adviseur). Klager
heeft inderdaad alleen de gegevens van zijn huisarts ingevuld, daar hij verder niet onder behandeling is/was van een specialist. Klager heeft wel informatie opgevraagd bij het NIFP en de FPA te Franeker, maar dit nog niet ontvangen. Verder moeten de
stukken die een overzicht geven van klagers lichamelijke en psychische situatie, die hij reeds eerder heeft ingebracht, in de beoordeling worden betrokken. Het medisch onderzoek is niet afdoende geweest, nu deze stukken niet in de beoordeling zijn
betrokken. Zodoende heeft de medisch adviseur niet objectief kunnen vaststellen dat klager detentiegeschikt is.
Daarnaast stelt de selectiefunctionaris –volgens klager ten onrechte- dat voornoemde ingebrachte stukken gedateerd zijn, aangezien deze gedeeltelijk ouder zijn dan vijf jaar. Klager erkent dat die stukken inderdaad niet zeer recent zijn, maar aan de
situatie van klager is niets veranderd. Klager heeft na zijn verblijf in de FPA te Franeker geen psychische behandeling gehad waardoor zijn situatie juist is verslechterd.

Klager weerspreekt tevens de stelling van de selectiefunctionaris dat de beslissing van het EHRM inzake L.B. vs. België, no. 22831/08, niet van toepassing is, aangezien klager detentiegeschikt is bevonden en in Nederland een opname in een Psychiatrisch
Penitentiair Centrum (PPC) mogelijk is. De detentiegeschiktheid van klager is echter nog geen vaststaand feit. Bovendien valt uit de verwijzing naar een PPC door de selectiefunctionaris af te leiden dat geen zekerheid bestaat omtrent klagers
detentiegeschiktheid. Het feit dat de selectiefunctionaris de directeur zal adviseren klager onder de aandacht van een gedragsdeskundige te brengen bevestigt dit volgens klager. Klager dient dan ook eerst onder de aandacht van een gedragsdeskundige te
worden gebracht, alvorens zijn detentiegeschiktheid vast kan komen te staan. Hierbij moet ook worden vastgesteld dat klagers detentie geen nadelige psychische gevolgen zal opleveren. Dit kan echter niet worden vastgesteld, waardoor naar een andere
oplossing voor het ondergaan van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf moet worden gekeken, zoals thuisdetentie met eventuele elektronische controle, aldus klager. Gelet op het voorgaande is klager van mening dat zijn belangen bij psychische
veiligheid
en stabiliteit dient te prevaleren boven het maatschappelijke belang tot het ondergaan van detentie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de aanwijzing Beleidsregels Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot het zelfmeldbeleid en het uitstelbeleid volgt dat een verzoek tot uitstel om verschillende redenen kan worden toegekend. De noodzaak tot tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf
staat echter voorop, daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Naar aanleiding van het door de Raad toegewezen schorsingsverzoek inzake RSJ, 29 maart 2016, 16/995/SGB en het gegrond verklaarde beroepschrift inzake RSJ, 31
maart 2016, 16/997/GB, is de bestreden beslissing van 17 maart 2016 vernietigd en heeft de selectiefunctionaris op 5 april 2016 een nieuwe beslissing genomen. Hierin wordt gesteld dat de zelfmeldprocedure wordt opgeschort tot een advies door de medisch
adviseur is genomen. Er is dus wel degelijk een nieuwe beslissing genomen.

Voorts betwist de selectiefunctionaris de stelling van klager dat het gratieverzoek van 8 maart 2016 voor de oproep tot melden van 28 juni 2016 is ingediend. Dit is volgens hem niet het geval. De aanvang van de executie heeft plaatsgevonden ten tijde
van de eerste oproep tot melden van 3 maart 2016. Bovendien vermeldt de selectiefunctionaris dat op 8 juli 2016 door Dienst Justis een besluit is genomen op het gratieverzoek van klager. Indien positief is beslist zal het OM de oproep tot melden
intrekken.

Daarnaast heeft de selectiefunctionaris met het navolgende gereageerd op de stellingen van klager.
Door de medisch adviseur is alleen bij klagers huisarts informatie ingewonnen. Dit ligt aan het feit dat klager in de toestemmingsverklaring, die nodig is voor het onderzoek, enkel daarvoor toestemming heeft gegeven. Hierdoor konden andere artsen of
specialisten niet worden geraadpleegd. Het inschakelen van het NIFP kan alleen door de Officier van Justitie, de rechtercommissaris of de rechter gebeuren. De medisch adviseur heeft op 27 juni 2016 een advies gegeven dat een half jaar geldig is. In dit
advies stelt de medisch adviseur dat klager licht tot matig verstandelijk beperkt is, maar geen psychiatrische aandoening heeft en er derhalve geen dringende reden is klager detentieongeschikt te verklaren. Wel adviseert de medisch adviseur klager in
een EZV te plaatsen.

Voorts zijn de stukken ter ondersteuning, welke herhaaldelijk zijn ingebracht, destijds voor de Raad reden geweest om het schorsingsverzoek toe te kennen en het beroepschrift gegrond te verklaren. Nu conform voornoemde uitspraken onderzoek is gedaan
door de medisch adviseur en klager detentiegeschikt is bevonden, is het niet van toepassing deze stukken wederom in de procedure mee te nemen. Daarnaast zijn deze rapportages ouder dan vijf jaar. Bovendien is klager op grond van deze stukken destijds
niet detentieongeschikt verklaard.

De vergelijking met de uitspraak van het EHRM inzake L.B. vs. België treft volgens de selectiefunctionaris geen doel. Niet is gebleken dat bij klager dezelfde problematiek speelt als bij L.B. Klager is bovendien detentiegeschikt bevonden terwijl de
detentie van L.B. was gecontra-indiceerd. Voorts is voornoemde uitspraak toegespitst op de situatie in België, die niet vergelijkbaar is met Nederland. In Nederland kunnen gedetineerden met psychiatrische problematiek immers geplaatst worden in een
PPC.
De selectiefunctionaris zal de directeur van de p.i. Leeuwarden adviseren, conform het advies van de medisch adviseur, klager te plaatsen in een EZV. Tevens zal in verband met klagers eerdere detentie en zijn plaatsing in de FPA te Franeker,
geadviseerd
worden om klager spoedig onder de aandacht van een gedragsdeskundige te brengen. Dit wordt niet geadviseerd omdat twijfels zouden bestaan over klagers detentiegeschiktheid, maar omdat te allen tijde de zorgvuldigheid van plaatsing in acht moet worden
genomen.

4. De beoordeling
4.1. De p.i. Leeuwarden is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Bij uitspraak RSJ 31 maart 2016, 16/997/GB heeft de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaard. De beroepscommissie concludeerde dat de beslissing van de selectiefunctionaris onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen, daar
klagers voorgenomen plaatsing niet ter advisering was voorgelegd aan de medisch adviseur. De beroepscommissie heeft de bestreden beslissing vernietigd en de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze
uitspraak. De medisch adviseur heeft op 27 juni 2016 advies uitgebracht, waarna de selectiefunctionaris klager op 28 juni 2016 heeft opgeroepen zich te melden.

4.4. Klager stelt dat de oproep tot melden van 28 juni 2016 dateert van na indiening van het gratieverzoek, zodat aan het gratieverzoek van rechtswege schorsende werking moet worden toegekend. De beroepscommissie overweegt hieromtrent dat de
executie
is aangevangen op 3 maart 2016 met de eerste oproep tot melden . Het gratieverzoek van 8 maart 2016 is derhalve ingediend na de oproep tot melden. Gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1,
eerste
lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1 van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen heeft het door klager ingediende
gratieverzoek dan ook geen opschortende werking.

4.5. De beroepscommissie heeft van klager of diens advocaat geen informatie ontvangen aangaande de beslissing op het gratieverzoek. De beroepscommissie gaat er dan ook van uit dat op dat verzoek niet positief is beslist. Overigens is de
beroepscommissie met de selectiefunctionaris van oordeel dat in geval van gratiering de tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie zou zijn gestaakt.

4.6. Uit het advies van 27 juni 2016 van de medisch adviseur volgt dat klager detentiegeschikt wordt geacht. Dit is gebaseerd op de informatie van de huisarts van 5 juni 2016. De medisch adviseur heeft geadviseerd klager bij binnenkomst in de
inrichting zo spoedig mogelijk door te geleiden naar een psycholoog ter beoordeling van de benodigde zorg en hem, gezien zijn verstandelijke beperking, te plaatsen in een EZV. De beroepscommissie is van oordeel dat voormeld advies voldoende zorgvuldig
tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Klager heeft niet feitelijk onderbouwd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat hij detentieongeschikt is. De overgelegde psychologische rapporten uit 2010 en
2011
maken dit niet anders en zijn bovendien naar het oordeel van de beroepscommissie te gedateerd.

4.7. Ten aanzien van klagers verzoek de detentie thuis te ondergaan, eventueel door middel van elektronische detentie, overweegt de beroepscommissie dat de Circulaire Wijziging toepassing Elektronische Detentie, kenmerk 5614792/09/DJI, met ingang
van
1 juli 2010 is ingetrokken bij Circulaire van 28 juni 2010, kenmerk 5653088/10/DJI. Er is thans geen nieuwe regeling die voorziet in de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf door middel van elektronische
detentie.

4.8. Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
ongegrond
worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 22 juli 2016

secretaris voorzitter

Naar boven