nummer: 15/4343/JA en 16/969/JA
betreft: [klager] datum: 30 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], geboren op 20 april 1996, verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 7 december 2015 en 21 december 2015 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.J. Bouwman, mw. [...], voorzitter raad van bestuur en mw. [...], juridisch medewerker bij de j.j.i.
Teylingereind.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet uitreiken van een beschikking aan klager met betrekking tot een strafoverplaatsing (TE 2015/144);
b. het niet aanbieden van ontbijt en lunch aan klager op 19 maart 2015 en van ontbijt op 20 maart 2015 (TE 2015/145);
c. het onjuist weergeven van de feiten in de beschikking omtrent de beslissing tot uitsluiting van activiteiten (TE 2015/146);
d. het niet uitreiken van een beschikking aan klager met betrekking tot het opleggen van een kamerprogramma (TE 2015 2015/147);
e. de beslissing tot uitsluiting van activiteiten (TE 2015/148);
f. de verlenging van het kamerprogramma (TE 2015/149);
g. het niet uitreiken van een beschikking aan klager met betrekking tot de verlenging van het kamerprogramma (TE 2015/150);
h. het niet terugkrijgen van een in beslag genomen telefoon (TE 2015/167).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van de onderdelen a. en c. en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager heeft geen beschikking ontvangen van zijn strafoverplaatsing, hetgeen conform artikel 61, eerste lid, van de Bjj jo.
artikel 62, eerste lid, van de Bjj wel hoort.
Ten aanzien van onderdeel b: op 19 maart 2015 is aan klager geen ontbijt en lunch aangeboden. Klager heeft drie keer op de intercom gedrukt en gevraagd om eten. Op 20 maart 2015 heeft hij ook geen ontbijt gekregen. Omstreeks 12.00 uur werd hij
opgehaald
door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) en pas om 15.30 uur kreeg hij zijn eerste boterham.
Ten aanzien van onderdeel c: bij een visitatie werd een Blackberry tussen de billen van klager aangetroffen. In de beschikking staat vermeld dat de telefoon is aangetroffen in zijn anus. Dit klopt niet. Een dergelijke beschikking behoort niets anders
dan feiten en waarheden te bevatten.
Ten aanzien van onderdeel d: aan klager is op 7 april 2015 een kamerplaatsing opgelegd. Hiervan heeft hij geen beschikking ontvangen, hetgeen conform artikel 62, eerste lid, van de Bjj wel hoort.
Ten aanzien van de onderdelen e & f: klager ontkent dat hij heeft gerookt op zijn kamer. Hij werd meegenomen voor visitatie en zijn kamer werd onderzocht, waarbij niets werd aangetroffen. Klager moest daarna 48 uren op zijn kamer blijven en zijn
kamerprogramma werd verlengd.
Ten aanzien van onderdeel g: op 15 april 2015 is het kamerprogramma verlengd. Hiervan heeft klager geen beschikking ontvangen, hetgeen conform artikel 62, eerste lid, van de Bjj wel hoort.
Ten aanzien van onderdeel h: gedurende het verblijf in Teylingereind is bij klager een Blackberry 9320 curve aangetroffen bij visitatie. Het afdelingshoofd heeft toegezegd dat klager de telefoon zou terugkrijgen bij zijn vrijlating of overplaatsing.
Tot
die tijd zou de telefoon worden bewaard in een kluis. Op 22 mei 2015 is klager overgeplaatst naar De Hartelborgt. Daarbij is de telefoon niet meegegeven. Klager moet aantonen dat de telefoon hem toebehoort. Het aankoopbewijs ligt in de schuur bij zijn
moeder, maar hij heeft geen verlof om dat op te halen. De telefoon is van klager, al zijn contacten en foto’s staan er in. Klager heeft geen ontvangstbevestiging ontvangen na de inbeslagname.
Klagers raadsman heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van de onderdelen a. t/m g. refereert de raadsman zich aan het oordeel van de beroepscommissie.
Ten aanzien van onderdeel h: conform artikel 50, vijfde lid, van de Bjj kan de directeur een in beslag genomen voorwerp bewaren dan wel met toestemming van de jeugdige vernietigen. Klager heeft geen toestemming gegeven voor vernietiging van de
telefoon.
Klager dient aan te tonen dat hij de eigenaar is van de telefoon, maar dit is niet realistisch. Veel mensen beschikken niet meer over een aankoopbewijs. De stelling dat een in beslag genomen voorwerp dat in de inrichting niet is toegestaan mag worden
vernietigd is een verkeerde interpretatie van artikel 50 van de Bjj. Er is geen reden tot overdracht van de telefoon aan de politie. Er is niet gebleken van enige verdenking van een strafbaar feit.
Het is onjuist om klager in een positie te brengen waarin hij dient te bewijzen dat de telefoon van hem is. Er kan niet geconcludeerd worden dat hij de telefoon onrechtmatig in zijn bezit heeft gekregen. Hij kan de telefoon al vanaf binnenkomst in de
inrichting bij zich hebben gehad. Klager heeft enkel verklaard dat het zijn telefoon betreft en dat deze niet op onrechtmatige wijze de inrichting is binnengekomen. Het civiele recht en specifiek de eigendomsvraag staan hier centraal.
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel e: in beklag heeft de directeur een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Dit wordt in beroep gehandhaafd. Er was sprake
van een noodsituatie waarin een groepsleider collega’s moest assisteren. Dat betreft geen beslissing waartegen conform artikel 65, eerste lid, van de Bjj beklag openstaat.
Ten aanzien van de onderdelen a. t/m d., f. en g. persisteert de directeur bij het verweer zoals gevoerd in de beklagprocedure. Ten aanzien van onderdeel h: vernietiging van de telefoon is niet aan de orde geweest. De telefoon is nog niet aan de
politie
overgedragen vanwege de beklag- en beroepsprocedure. De telefoon bevindt zich derhalve nog in Teylingereind. Artikel 50 van de Bjj noemt nog een derde optie met betrekking tot een in beslag genomen voorwerp, namelijk overdracht aan de politie met het
oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten. Dit was en is nog steeds de intentie. Klager is op 14 oktober 2014 binnengekomen in Teylingereind en in mei 2015 is hij overgeplaatst. De telefoon is in april 2015 aangetroffen. Het is dus niet
zo dat de telefoon maandenlang in de inrichting aanwezig is geweest. Mocht dat wel het geval zijn geweest, heeft hij de telefoon in ieder geval niet aangegeven. Derhalve is de telefoon onrechtmatig ingevoerd. Klager kan niet aantonen dat de telefoon
van
hem is. De bewijslast dat de telefoon al dan niet aan klager toebehoort dient niet bij de directeur te liggen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit artikel 27, eerste lid, van de Bjj volgt dat de beslissing tot tijdelijke overplaatsing een bevoegdheid van de directeur is en niet van de selectiefunctionaris. Op grond van
artikel 65, eerste lid, sub f, van de Bjj is sprake van een beslissing waartegen beklag openstaat. De beroepscommissie acht klager derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Conform artikel 61, eerste lid, sub f, van de Bjj jo. artikel 62, eerste lid, van de Bjj dient van de beslissing tot tijdelijke overplaatsing aan de jeugdige onverwijld schriftelijk mededeling worden gedaan. Klager stelt dat aan hem geen beschikking is
uitgereikt, hetgeen door de directeur niet is weersproken. Uit de onderliggende stukken blijkt ook niet van een dergelijke beschikking. De beroepscommissie zal daarom het beklag gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen.
Ten aanzien van de onderdelen b. en c. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de onderdelen d. en g. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Zowel het aangepaste programma per 7 april 2015 als het aangepaste programma per 15 april 2015 (de
verlenging van het kamerprogramma) zijn op papier gezet en aan klager uitgereikt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel e. overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het klaagschrift maakt de beroepscommissie op dat het beklag is gericht tegen de beslissing tot uitsluiting van activiteiten gedurende 48 uren en niet tegen de tijdelijke
kamerplaatsing in verband met een noodsituatie. De beroepscommissie gaat derhalve voorbij aan het verweer van de directeur met betrekking tot klagers niet-ontvankelijkheid. Nu de beklagcommissie geen oordeel heeft gegeven over dit beklagonderdeel, zal
de beroepscommissie dit onderdeel wegens proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg afdoen.
Uit artikel 61, eerste lid, van de Bjj jo. artikel 62, eerste lid, van de Bjj volgt dat de directeur de jeugdige van de beslissing tot uitsluiting van activiteiten onverwijld schriftelijk mededeling doet. In de betreffende schriftelijke mededeling is
aangegeven dat klager voor twee dagen is uitgesloten van activiteiten, maar niet is aangegeven of dit een disciplinaire straf (artikel 55, eerste lid, onder c, van de Bjj) of een ordemaatregel (artikel 24, eerste lid, van de Bjj) betreft. De
beroepscommissie verwijst hierbij naar RSJ 11 februari 2016, 15/3695/JA en 15/3725/JA. Om die reden zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen.
Ten aanzien van onderdeel f. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op 7 april 2015 is aan klager een aangepast programma opgelegd. Uit het verweer van de directeur volgt dat het programma conform artikel 23, derde lid, onder a, van de Bjj in het kader van klagers geestelijke en lichamelijke ontwikkeling noodzakelijk
werd geacht omdat het klager vanuit zijn problematiek niet lukte zonder spanningen en incidenten mee te draaien met het reguliere dagprogramma. Verlenging van het programma werd noodzakelijk geacht omdat het klager niet lukte de afspraken na te komen
en
voorts omdat dezelfde gronden nog steeds van toepassing waren. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de beslissing tot verlenging van het kamerprogramma niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal derhalve het
beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van onderdeel h. overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 50, vijfde lid, van de Bjj is het volgende bepaald: “De directeur is bevoegd voorwerpen die verboden zijn dan wel ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend,
ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de jeugdige op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de
jeugdige worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.”
Vaststaat dat op 5 april 2015 bij klager een mobiele telefoon is aangetroffen en deze in beslag is genomen, omdat het bezit daarvan binnen de inrichting niet is toegestaan. Deze beslissing acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk. Uit het
verhandelde ter zitting maakt de beroepscommissie op dat de telefoon vervolgens in bewaring is genomen. Klager heeft gesteld dat hij geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen, hetgeen de directeur niet heeft weersproken. Nu de jeugdige evenmin
toestemming tot vernietiging heeft gegeven, noch de telefoon aan een opsporingsambtenaar ter hand is gesteld, heeft de directeur hierdoor in strijd met de wet gehandeld en dient het beroep reeds op die grond gegrond te worden verklaard.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager bij zijn overplaatsing de telefoon niet heeft meegekregen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de telefoon van hem is. De beroepscommissie stelt voorop dat bij twijfel daaraan het op de weg van de
inrichting had gelegen om de telefoon aan de politie te overhandigen zodat deze nader onderzocht kon worden.
Los daarvan wordt in artikel 50 van de Bjj niet de eis gesteld dat de jeugdige het eigendom heeft van de in beslag genomen zaak. Hoewel klager niet middels een aankoopbewijs heeft aangetoond dat hij de eigenaar is van de telefoon, is de telefoon in
beslag genomen terwijl klager deze in zijn bezit had. Ook indien de jeugdige bezitter niet-eigenaar is of de zaak houdt voor een ander, dient de telefoon naar het oordeel van de beroepscommissie bij klagers overplaatsing of vrijlating overgedragen te
worden aan de nieuwe inrichting dan wel teruggegeven te worden (tenzij deze met toestemming van de jeugdige is vernietigd of aan een opsporingsambtenaar ter hand is gesteld). De beroepscommissie draagt derhalve de directeur op om de telefoon over te
dragen aan de j.j.i. De Hartelborgt, alwaar de telefoon in bewaring kan worden genomen voor klager (tegen afgifte van een ontvangstbewijs door de inrichting) of alsnog aan de politie kan worden overgedragen voor nader onderzoek. Gelet daarop acht zij
geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van onderdeel a. de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen b. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen d. en g. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel e. gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel f. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel h. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij draagt de directeur op om de telefoon over te dragen aan de j.j.i. De
Hartelborgt. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. F. Boer en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 30 juni 2016.
secretaris voorzitter